ECLI:NL:CRVB:2017:330
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Bepaling ingangsdatum toekenningen op grond van de Wuv en Wubo zonder ambtelijke fout
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938, beroep ingesteld tegen besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 21 mei 2015, betreffende aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen van appellante waren eerder afgewezen, omdat de gebeurtenissen die zij had meegemaakt niet onder de werking van de Wuv of Wubo konden worden gebracht. Na een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2015, waarin werd geoordeeld dat appellante als vervolgde diende te worden erkend, heeft verweerder de aanvragen opnieuw beoordeeld en aan appellante een periodieke uitkering en voorzieningen toegekend, ingaande 1 juli 2012.
In geschil is de ingangsdatum van deze toekenningen. Appellante stelt dat de ingangsdatum op zijn minst de maximale terugwerkende kracht van vijf jaar had moeten zijn. Verweerder heeft echter de ingangsdatum bepaald op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, conform artikel 34 van de Wuv. Verweerder heeft aangegeven dat er geen sprake is van een aan hem toe te rekenen ambtelijke fout, wat de Raad heeft aanvaard. De Raad oordeelt dat de ingangsdatum van de toekenningen terecht is vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de besluiten van verweerder in stand blijven. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2017.