ECLI:NL:CRVB:2017:330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
15/4421 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling ingangsdatum toekenningen op grond van de Wuv en Wubo zonder ambtelijke fout

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938, beroep ingesteld tegen besluiten van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder) van 21 mei 2015, betreffende aanvragen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvragen van appellante waren eerder afgewezen, omdat de gebeurtenissen die zij had meegemaakt niet onder de werking van de Wuv of Wubo konden worden gebracht. Na een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2015, waarin werd geoordeeld dat appellante als vervolgde diende te worden erkend, heeft verweerder de aanvragen opnieuw beoordeeld en aan appellante een periodieke uitkering en voorzieningen toegekend, ingaande 1 juli 2012.

In geschil is de ingangsdatum van deze toekenningen. Appellante stelt dat de ingangsdatum op zijn minst de maximale terugwerkende kracht van vijf jaar had moeten zijn. Verweerder heeft echter de ingangsdatum bepaald op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend, conform artikel 34 van de Wuv. Verweerder heeft aangegeven dat er geen sprake is van een aan hem toe te rekenen ambtelijke fout, wat de Raad heeft aanvaard. De Raad oordeelt dat de ingangsdatum van de toekenningen terecht is vastgesteld en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de besluiten van verweerder in stand blijven. De uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier, en is openbaar uitgesproken op 26 januari 2017.

Uitspraak

15/4421 WUV, 15/4422 WUBO
Datum uitspraak: 26 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 21 mei 2015, kenmerk BZ01833721 en BZ01833891. Deze besluiten zijn genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv), bestreden besluit 1, respectievelijk de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo), bestreden besluit 2.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2016. Daar is namens appellante verschenen mr. Van Berkel. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren in 1938, heeft in 2000 aanvragen op grond van de Wuv en Wubo ingediend. Bij besluit van 26 juli 2000 is de Wubo-aanvraag afgewezen op de grond dat de door appellante meegemaakte gebeurtenissen niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. Bij besluit van 2 augustus 2000 is de Wuv-aanvraag afgewezen op de grond dat de omstandigheden waaronder appellante de jaren 1940-1945 heeft meegemaakt niet onder het begrip vervolging kunnen worden gebracht. Tegen deze besluiten zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
In juli 2012 heeft appellante onder overlegging van een aantal stukken, opnieuw verzocht om toekenningen op grond van de Wuv en Wubo. Die verzoeken zijn afgewezen bij besluiten van 8 november 2012, en na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 3 juni 2013, op de grond dat nog immer niet is komen vast te staan dat appellante vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan, dan wel dat zij gebeurtenissen heeft meegemaakt die onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht. De door appellante tegen de besluiten van 3 juni 2013 ingestelde beroepen zijn door de Raad - met bepalingen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten - gegrond verklaard bij uitspraak 12 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:369. In dat verband is geoordeeld dat verweerder op basis van de ingebrachte gegevens had moeten aanvaarden dat appellante vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Dat heeft ertoe geleid dat de Raad verweerder heeft opgedragen opnieuw op de bezwaren te beslissen.
1.3.
Bij de bestreden besluiten heeft verweerder uitvoering gegeven aan de hiervoor genoemde uitspraak. Bij bestreden besluit 1 is het bezwaar in het kader van de Wuv gegrond verklaard en is appellante erkend als vervolgde. Ingaande 1 juli 2012 zijn aan haar toegekend een periodieke uitkering en verschillende voorzieningen. Bij bestreden besluit 2 is ook het bezwaar in het kader van de Wubo gegrond verklaard. Erkend is dat appellante oorlogsgeweld in de zin van de Wubo heeft meegemaakt en aanvaard is dat het oorlogsgeweld heeft geleid tot blijvende invaliditeit. Verweerder heeft aan appellante in het kader van de Wubo geen aanspraken toegekend op de grond dat voor haar de aanspraken in het kader van de Wuv financieel gunstiger zijn.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
In geschil is uitsluitend de ingangsdatum van de aan appellante toegekende periodieke uitkering en voorzieningen. Volgens appellante had aan de ingangsdatum op zijn minst de maximale terugwerkende kracht van vijf jaar gegeven moeten worden.
2.2.
In overeenstemming met het bepaalde in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wuv heeft verweerder de ingangsdatum van de aan appellante toegekende periodieke uitkering en voorzieningen bepaald op de eerste dag van de maand waarin de onder 1.2 genoemde aanvraag is ingediend. Verweerder voert het beleid dat hij alleen dan gehouden is om tot een vroegere datum terug te gaan als sprake is van een hem toe te rekenen ambtelijke fout. In vaste rechtspraak heeft de Raad dit beleid aanvaard (uitspraak van 9 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2339)
2.3.
In het verweerschrift, zoals ter zitting nog is toegelicht, heeft verweerder aangegeven geen aanleiding te hebben gezien de ingangsdatum op een eerdere datum te plaatsen, omdat geen sprake is van een aan hem toe te rekenen ambtelijke fout. Verweerder heeft in dat verband verwezen naar de overwegingen van de Raad in de onder 1.2 genoemde uitspraak.
2.4.
De Raad kan dit niet voor onjuist houden. In de uitspraak van 12 februari 2015 is uitdrukkelijk vermeld dat verweerder op basis van de bij het verzoek uit 2012 ingebrachte gegevens had moeten aanvaarden dat appellante vervolging in de zin van de Wuv heeft ondergaan. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat van een aan verweerder toe te rekenen ambtelijke fout, in de zin dat op basis van de verzoeken uit 2000 al duidelijk had moeten zijn dat appellante als vervolgde diende te worden erkend, niet kan worden gesproken. Verweerder heeft terecht de hoofdregel van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wuv toegepast en de ingangsdatum van de toekenningen geplaatst op de eerste dag van de maand waarin het (hernieuwde) verzoek is ingediend.
2.5.
Het voorgaande brengt mee dat bestreden besluit 1 in rechte stand kan houden. In het licht van hetgeen in het kader van de Wuv is overwogen kan bestreden besluit 2 eveneens in rechte standhouden. De beroepen moeten ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2017.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) J. Tuit

HD