ECLI:NL:CRVB:2015:369
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- R. Kooper
- B.J. van de Griend
- D.A.C. Slump
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van Wuv- en Wubo-toekenningen onterecht; appellante als vervolgde erkend
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 februari 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen voor uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo) door de Pensioen- en Uitkeringsraad. Appellante, geboren in 1938, had in 2000 aanvragen ingediend die destijds waren afgewezen. In 2012 heeft zij opnieuw aanvragen ingediend, maar deze werden wederom afgewezen. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de Wuv-aanvraag onterecht was, omdat verweerder niet had erkend dat appellante vervolging had ondergaan zoals bedoeld in artikel 2 van de Wuv. De Raad stelde vast dat de feiten en omstandigheden, waaronder de achtergrond van appellante en haar familie, voldoende bewijs boden voor de erkenning als vervolgde.
De Raad oordeelde dat de gebeurtenissen die in het Wubo-besluit waren genoemd, niet op zichzelf onder de werking van de Wubo konden worden gebracht, maar dat de erkenning als vervolgde in de zin van de Wuv niet was meegenomen in de overwegingen van verweerder. Dit leidde tot een motiveringsgebrek in het Wubo-besluit. De Raad heeft beide bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen om opnieuw te beslissen op de bezwaren van appellante. Tevens werd verweerder veroordeeld in de kosten van appellante tot een bedrag van € 2.940,- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en moest het griffierecht van € 88,- worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen op basis van de Wuv en Wubo, vooral in het licht van de historische context van vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog.