ECLI:NL:CRVB:2017:3272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsverlening op grond van niet aannemelijk maken hoofdverblijf op opgegeven adres
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De aanvraag werd afgewezen omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Appellante had eerder bijstand ontvangen, maar was vanaf 1 september 2013 overgestapt naar studiefinanciering. Na beëindiging van de studiefinanciering heeft zij op 25 augustus 2014 een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij zij als verblijfadres een adres in Nijmegen opgegeven had. Het college heeft een onderzoek ingesteld naar haar woon- en leefsituatie, waaruit bleek dat appellante niet op het opgegeven adres woonde. De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep tegen de afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de bijstandbehoevendheid bij de aanvrager ligt. De Raad concludeerde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd dat zij op het opgegeven adres haar hoofdverblijf had. De verklaringen van appellante en de bevindingen van het huisbezoek gaven onvoldoende grond om aan te nemen dat zij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen grond was voor een veroordeling in de proceskosten.