ECLI:NL:CRVB:2017:3270

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
16/7522 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoedingsverzoek in verband met onrechtmatige besluit en beoordeling van causaal verband

In deze zaak gaat het om een schadevergoedingsverzoek van appellant in verband met een onrechtmatig besluit van het Uwv. Het betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 26 oktober 2016. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de beoordeling van de schadevergoeding moet plaatsvinden volgens het recht zoals dat gold tot 1 juli 2013, aangezien het besluit waar appellant zich op beroept van vóór deze datum is. De Raad stelt vast dat er geen causaal verband is aangetoond tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde immateriële schade. Appellant heeft niet kunnen bewijzen dat hij psychische schade heeft geleden door de late aanmelding voor de lesdag bij TLEC en het Uwv heeft passend gereageerd door excuses aan te bieden voor het verzuim. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv op goede gronden zijn beslissing tot afwijzing van de schadevergoeding heeft gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van appellant wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

16/7522 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 oktober 2016, 16/1291 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.A. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017. Appellant en mr. Faber zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

1.1.
Uit een tussenuitspraak van de rechtbank Dordrecht van 16 september 2011 volgt dat het Uwv bij besluit van 23 oktober 2009 voor appellant een re-integratievisie heeft vastgesteld, waarmee appellant zich niet kon verenigen. De rechtbank heeft naar aanleiding van wat appellant tegen de re-integratievisie heeft aangevoerd aanleiding gezien het Uwv in de gelegenheid te stellen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 23 oktober 2009.
1.2.
Bij gewijzigde beslissing op bezwaar van 8 november 2011 heeft het Uwv bepaald dat appellant alsnog in aanmerking komt voor vergoeding van module 1 (bedrijfsmanagement) van een opleiding voor het behalen van het Vakdiploma beroepsvervoer.
1.3.
Uit informatie van Transport & Logistiek Evolutie Centrum (TLEC) volgt dat module bestaat uit één lesdag, waarna een examen wordt afgelegd. Appellant heeft de lesdag bij TLEC op 5 oktober 2012 gevolgd, maar nadien geen examen gedaan.
1.4.
Bij brief van 9 december 2014 heeft appellant het Uwv aansprakelijk gesteld en schadevergoeding gevorderd.
1.5.
Het Uwv heeft bij besluit van 27 januari 2015 op het verzoek om schadevergoeding afwijzend beslist.
1.6.
Appellant heeft tegen het besluit van 27 januari 2015 bezwaar gemaakt. Bij besluit van
4 februari 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard en zijn beslissing gehandhaafd dat hij geen bedrag aan schadevergoeding aan appellant is verschuldigd.
2. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. Aan dit oordeel heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de door appellant gestelde schade niet is veroorzaakt door een onrechtmatig besluit of een onrechtmatige handeling van het Uwv vóór 1 juli 2013, zodat op het geschil de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten van toepassing is. In artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inzake vergoeding van schade wegens onrechtmatig bestuurshandelen. Tegen een dergelijk besluit staat ook niet de mogelijkheid van bezwaar open. Daarom is de bestuursrechter niet bevoegd om te oordelen over de inhoud van het bestreden besluit.
3.1.
Appellant is van de aangevallen uitspraak in hoger beroep gekomen. Hij blijft van mening dat hij recht heeft op vergoeding van de immateriële schade die het Uwv hem zou hebben toegebracht. Hij vordert een bedrag van € 1.500 per jaar. Ter zitting heeft appellant erop gewezen dat de onrechtmatigheid van het besluit van 23 oktober 2009 vaststaat. Zijn schade is het gevolg van het feit dat het veel te lang heeft geduurd voordat hij de lesdag bij TLEC kon volgen en van het feit dat hij door het Uwv van het afleggen van het examen is afgehouden.
3.2.
Het Uwv is het eens met het oordeel van de rechtbank. Volgens het Uwv heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat hij schade heeft geleden die is terug te voeren op het besluit van 23 oktober 2009, waarvan de onrechtmatigheid wordt erkend. Het Uwv heeft met een brief van 4 september 2012 verontschuldiging aangeboden voor de late aanmelding bij TLEC. Voor de stelling van appellant dat het Uwv heeft bewerkstelligd dat appellant niet tot het examen zou zijn toegelaten, ontbreekt een onderbouwing.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft het door het Uwv niet gehandhaafde besluit van 23 oktober 2009 – waarbij onder meer is besloten dat appellant in het kader van zijn re-integratie geen opleiding op kosten van het Uwv mocht volgen – aangewezen als schadeveroorzakend besluit. De onrechtmatigheid van het besluit van 23 oktober 2009 staat niet ter discussie. De datum van het besluit brengt mee dat titel 8.4 van de Awb, ingevoegd met ingang van 1 juli 2013 als onderdeel van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (Stb. 2013, 50) niet van toepassing is en het verzoek van appellant om schadevergoeding moet worden beoordeeld volgens het recht zoals dat gold tot 1 juli 2013.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat zij niet bevoegd was. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad verbindt daaraan niet de conclusie dat de zaak moet worden teruggewezen naar de rechtbank. Met toepassing van artikel 8:116 van de Awb zal de Raad de zaak zelf afdoen.
4.3.
Tussen partijen is alleen in geschil of sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde immateriële schade. Bij de toetsing van een zelfstandig schadebesluit als het onderhavige zoekt de Raad aansluiting bij het civielrechtelijk schadevergoedingsrecht. Voor vergoeding van schade is vereist dat de gestelde schade verband houdt met een onrechtmatig besluit. Voorts komen alleen die schadeposten voor vergoeding in aanmerking die in een zodanig verband staan met dat besluit dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade, als een gevolg van dat besluit kunnen worden toegerekend (onder meer de uitspraak van de Raad van
28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB: 2011:BR0611). Het is aan degene die stelt benadeeld te zijn om het verband tussen de gestelde ontstane schade en het onrechtmatige besluit aannemelijk te maken.
4.4.
Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft een benadeelde overeenkomstig artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. De wetgever heeft bij de laatste categorie het oog gehad op ernstige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer en op persoonlijkheidsrechten van de betrokkene. Het is vaste rechtspraak dat voor vergoeding van immateriële schade onvoldoende is dat sprake is van een meer of minder sterk psychisch onbehagen en van een zich gekwetst voelen door het onrechtmatig gebleken besluit (onder meer de uitspraken van de Raad van 30 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1216 en 26 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3169.
4.5.
Met wat appellant naar voren heeft gebracht over de vertraging in de aanmelding van hem bij TLEC is – mede gelet op de inhoud van de brieven die appellant daarover aan het Uwv heeft gestuurd – niet gebleken van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van appellant. Niet aannemelijk is geworden dat appellant als gevolg van die late aanmelding psychische schade heeft geleden. Nadat appellant het Uwv erop had gewezen dat hij – anders dan hij verwachtte – van TLEC nog geen uitnodiging voor het volgen van de lesdag van module 1 had ontvangen, heeft het Uwv contact gezocht met TLEC en appellant laten weten dat hij de lesdag op 5 oktober 2012 zou kunnen volgen. Met het aanbieden van excuses voor het kennelijke verzuim, heeft het Uwv passend gereageerd op de bij appellant ontstane onvrede.
4.6.
Uit wat appellant heeft gesteld over “het stopzetten van zijn re-integratie” valt niet af te leiden dat handelen of nalaten van het Uwv de situatie heeft doen ontstaan dat appellant na het volgen van de lesdag op 5 oktober 2012 geen examen heeft mogen doen ter afsluiting van module 1. Het Uwv heeft ontkend dat hij aan TLEC heeft laten weten dat appellant geen examen zou mogen doen. Appellant heeft aannemelijk gemaakt dat het Uwv ter zake enige actie richting TLEC heeft ondernomen.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat het Uwv op goede gronden bij het bestreden besluit zijn beslissing tot afwijzing van de door appellant gevraagde schadevergoeding heeft gehandhaafd. Het beroep van appellant tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot

AB