ECLI:NL:CRVB:2017:3227
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake persoonsgebonden budget en garantiebedrag op grond van de Regeling langdurige zorg
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de appellant, geboren in 1977 en woonachtig in een kleinschalig wooninitiatief, zijn recht op een persoonsgebonden budget (pgb) betwist. Het Zorgkantoor had appellant in 2014 een bruto pgb verleend van € 60.673,-. In 2015 werd dit bedrag verlaagd naar € 59.107,23, maar na bezwaar werd het pgb verhoogd tot € 61.190,90. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep, stellende dat het Zorgkantoor rekening had moeten houden met een budgetgarantie die voor eerdere jaren was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad bevestigt dat appellant recht heeft op een garantiebedrag op basis van artikel 5.15 van de Regeling langdurige zorg (Rlz). De Raad concludeert dat het Zorgkantoor met het verleende pgb van € 61.190,90 niet tekort heeft gedaan aan appellant, aangezien dit bedrag hoger is dan het garantiebedrag van € 61.121,98 waar appellant aanspraak op maakt. De beroepsgrond van appellant dat eerdere besluiten in aanmerking genomen hadden moeten worden, wordt verworpen, omdat deze besluiten in rechte onaantastbaar zijn geworden.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.