In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, werkzaam als [functie 1] bij de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Tiel, was in geschil met zijn werkgever over een aantal besluiten die leidden tot zijn ontslag. De Raad oordeelde dat het bestuur niet bevoegd was om appellant te onderwerpen aan een geneeskundig onderzoek, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat er gegronde redenen waren zoals bedoeld in artikel 18 van de Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs (Zavo). Het besluit van 12 mei 2011 werd vernietigd en de Raad besloot zelf in de zaak te voorzien door dit besluit te herroepen.
Daarnaast werd het beroep van appellant tegen de eindbeoordeling en het ontslagbesluit behandeld. De Raad oordeelde dat de negatieve beoordeling van appellant niet aan een ongeschiktheidsontslag ten grondslag mocht worden gelegd, omdat de omstandigheden waaronder de beoordeling tot stand kwam niet zorgvuldig waren. De Raad concludeerde dat de primaire ontslaggrond, namelijk ongeschiktheid, niet standhield. Wel werd vastgesteld dat er vanaf 1 januari 2016 sprake was van verstoorde verhoudingen, waardoor het bestuur appellant met ingang van 2 januari 2016 ontslag kon verlenen. De Raad kende appellant een ontslagvergoeding toe en oordeelde dat het bestuur aansprakelijk was voor de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een schadevergoeding van € 2.500,-. De kosten van de rechtsbijstand werden eveneens toegewezen aan appellant.