Uitspraak
15 januari 2016, 15/2193 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
1 augustus 2014 in de vakgroep drums geplaatst op basis van het aantal drumleerlingen dat hij per 1 mei 2014 had (onder aftrek van de leerlingen die per 1 augustus 2014 zijn gestopt). Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
2014-2015. Daarbij is betrokkene te kennen gegeven dat zijn aanstelling met ingang van
1 augustus 2014 voor het cursusjaar 2014-2015 is vastgesteld op 1.656 uur per jaar, zijnde een betrekking van 100%, te weten 41,40 uur per week. Per peildatum 1 oktober 2014 gaat het om 776,67 vaste lesuren en 400,15 nog niet ingevulde uren (zogenoemde holle uren). Op termijn kunnen holle uren leiden tot (deeltijd)ontslag. In de tienwekenbrief is eveneens de afvloeiingsvolgorde voor de afdeling muziek vakgroep drums bekendgemaakt. Betrokkene heeft tegen de tienwekenbrief bezwaar gemaakt.
niet-ontvankelijkverklaring in bezwaar. Evenmin wordt nog langer bestreden het oordeel van de rechtbank dat appellant in het bestreden besluit had moeten bezien of toepassing had moeten worden gegeven aan de afwijkingsbevoegdheid zoals neergelegd in artikel 19b:17:0:1 van de AGM, zodat het bestreden besluit in zoverre niet deugdelijk is gemotiveerd.
14 oktober 2014 in de vakgroep drums is geplaatst. Dit besluit staat in rechte vast. Voorts staat vast dat op dat moment de tienwekenbrief en bijbehorende afvloeiingslijst nog niet was vastgesteld, zodat anders dan betrokkene heeft gesteld geen sprake was van een wijziging in de reeds vastgestelde afvloeiingsvolgorde voor het cursusjaar 2014-2015. Ook staat vast en is niet in geschil dat appellant de op grond van artikel 19b:17:0:1 van de AGM voorgeschreven afvloeiingsvolgorde juist heeft gehanteerd. In wat betrokkene heeft aangevoerd ziet de Raad met appellant geen grond voor het oordeel dat sprake is van een zodanig uitzonderlijke situatie dat had moeten worden afgeweken van de afvloeiingsvolgorde. Een en ander is het gevolg van het afnemend leerlingenaantal van de [school] en de situatie van betrokkene verschilt hierin niet van die van zijn collega’s. Met appellant is de Raad van oordeel dat de in hoofdstuk 19b van de AGM opgenomen regeling nu juist is afgestemd op de (afwijkende) situatie voor de ambtenaar in een instelling voor kunsteducatie. Het beroep van betrokkene tegen het besluit van 29 februari 2016 wordt dan ook ongegrond verklaard.
BESLISSING
€ 990,-;