Uitspraak
15/2237 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
18 februari 2015, 14/2974 (aangevallen uitspraak)
18 februari 2015, 14/2974 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Zorgkantoor Menzis (Zorgkantoor)
Datum uitspraak: 13 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Mercanoğlu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2016. Namens appellant is
mr. Mercanoğlu verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.T.J.A. van Aalst.
mr. Mercanoğlu verschenen. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.T.J.A. van Aalst.
De Raad heeft het onderzoek heropend en appellant in de gelegenheid gesteld zijn beroep op de brief van de (demissionair) staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 7 december 2015, kenmerk [kenmerk] nader te onderbouwen.
Appellant heeft van deze gelegenheid bij brief van 1 augustus 2016 gebruik gemaakt. Het Zorgkantoor heeft hierop bij brief van 19 september 2016 gereageerd en heeft een nader stuk overgelegd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Mercanoğlu. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. van Aalst.
OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is wegens zijn beperkingen op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geïndiceerd voor zorg.
1.2.
Het Zorgkantoor heeft aan appellant op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) voor het jaar 2013 een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 17.130,42 (netto) en voor het jaar 2014 een pgb van € 20.690,29.
1.3.
Bij besluit van 24 juni 2014 heeft appellant het aan betrokkene voor 2013 en 2014 verleende pgb met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken, omdat appellant niet aan zijn verantwoordingsplicht heeft voldaan.
1.4.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 juni 2014 heeft het Zorgkantoor voor de periode van
1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 € 17.130,41 en voor de periode van
1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 € 10.260,12 van appellant teruggevorderd.
1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 € 17.130,41 en voor de periode van
1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 € 10.260,12 van appellant teruggevorderd.
1.5.
Bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellant gericht geacht tegen de besluiten van 24 en 26 juni 2014 en het bezwaar ongegrond verklaard. Het Zorgkantoor heeft in de administratie onregelmatigheden geconstateerd en onder meer geconcludeerd dat geen bankafschriften zijn overgelegd waaruit blijkt dat appellant voor de zorg heeft betaald. Verder heeft appellant voor de zorgverleners [namen zorgverleners] geen zorgovereenkomsten overgelegd waaruit blijkt welke zorg hij heeft ingekocht, tegen welk tarief, hoeveel uren of dagdelen en gedurende welke periode. Omdat gebleken is dat de bewijsstukken die de verantwoording moeten onderbouwen incompleet zijn, moeten de individuele belangen van appellant wijken voor de belangen van het Zorgkantoor.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant heeft erkend dat hij niet op de voorgeschreven wijze heeft verantwoord, waardoor het Zorgkantoor bevoegd was de verleningsbeschikkingen in te trekken. De door appellant aangevoerde omstandigheden maken niet dat het Zorgkantoor niet in redelijkheid tot de in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging heeft kunnen komen. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat de verantwoording van de besteding van het pgb de eigen verantwoordelijkheid van de verzekerde is, ook indien het gehele beheer hiervan, inclusief de verantwoording van de besteding, door een derde is verricht. Dat de door appellant ingeschakelde zorgaanbieders de financiële administratie niet juist hebben uitgevoerd, komt voor rekening en risico van appellant. Het is de rechtbank niet gebleken dat het Zorgkantoor zijn zorgplicht heeft geschonden. Ten slotte zijn door appellant geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan het Zorgkantoor niet redelijkerwijs tot terugvordering had kunnen overgaan. De door appellant genoemde financiële gevolgen kunnen niet als onaanvaardbaar worden aangemerkt.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe.
4.2.
De Raad volgt appellant, reeds omdat de onderhavige procedure enkel de intrekking van de verleningen betreft, niet in zijn betoog dat het Zorgkantoor hem geen pgb had mogen verlenen omdat hij niet in staat zou zijn tot het beheer hiervan. De stelling dat het Zorgkantoor appellant had moeten attenderen op het bestaan van mogelijk frauderende zorgverleners, leidt de Raad niet tot een ander oordeel dan waartoe de rechtbank gekomen is. Appellant is en blijft als pgb-houder zelf verantwoordelijk voor het beheer en de besteding van het aan hem verleende pgb.
4.3.
Het beroep op de brief van de staatssecretaris van 7 december 2015 heeft appellant, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2408), tijdens de zitting van 2 augustus 2017 laten vallen zodat bespreking daarvan achterwege kan blijven.
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en D.S. de Vries en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) G.J. van Gendt