ECLI:NL:CRVB:2017:3145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
15/5641 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na ongeval en verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak heeft appellant, na een ongeval op 11 december 2012, een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op de eerste ziektedag niet verzekerd was voor de Wet WIA. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellant tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant gesteld dat zijn eerste arbeidsongeschiktheidsdag veel eerder ligt dan 11 december 2012, en dat hij al jaren lijdt aan een ernstige psychische stoornis. Hij heeft verzocht om benoeming van een deskundige om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vast te stellen. Het Uwv heeft de aangevallen uitspraak bepleit en gesteld dat er geen aanleiding is om de eerste arbeidsongeschiktheidsdag te herzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn die wijzen op een eerdere arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan op 13 september 2017.

Uitspraak

15/5641 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 21 juli 2015, 14/3522 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.R. Meulenberg-ten Hoor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Namens appellant is
mr. Meulenberg-ten Hoor verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Appellant heeft stukken ingebracht. Het Uwv heeft op die stukken gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend het onderzoek ter zitting achterwege te laten waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Appellant heeft op 11 december 2012 een ongeval gehad met een scooter. In verband daarmee is hij opgenomen geweest in het academisch ziekenhuis [woonplaats], aanvankelijk op de Afdeling Neurochirurgie en vanaf 20 december 2012 op de Afdeling Psychiatrie en Psychologie. Op 24 januari 2013 is de opname beëindigd.
2. Met een aanvraag, gedateerd 25 maart 2014, binnengekomen bij het Uwv op 16 april 2014, heeft appellant verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In verband met die aanvraag heeft appellant een vragenformulier ingevuld en is door een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts onderzoek verricht. Van dat onderzoek is een rapport opgesteld. Bij besluit van 20 mei 2014 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen. Het Uwv heeft in dat besluit de eerste ziektedag van appellant vastgesteld op 11 december 2012. Appellant was volgens het Uwv op dat moment niet verzekerd voor de Wet WIA omdat hij op dat moment geen dienstverband of een uitkering op grond van de Werkloosheidswet had.
3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 mei 2014. Naar aanleiding van dat bezwaar heeft een voor het Uwv werkzame verzekeringsarts bezwaar en beroep een rapport uitgebracht. Bij beslissing op bezwaar van 13 oktober 2014 heeft het Uwv, mede op basis van dat rapport, het bezwaar ongegrond verklaard. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat op grond van de ten dienste staande gegevens geen sprake is van een gelijkgestelde arbeidsverhouding op grond waarvan appellant als werknemer zou kunnen worden aangemerkt. Verder blijkt dat appellant als werknemer voor het laatst in 2006 werkzaam is geweest. Als laatste werkdag heeft het Uwv arbitrair 1 april 2006 aangenomen. Na die tijd is appellant niet meer als werknemer werkzaam geweest en heeft hij, gedurende een gedeelte van deze tijd, een uitkering van de Gemeentelijke Sociale Dienst ontvangen. Op grond van die uitkering is appellant geen werknemer in de zin van de Wet WIA en dus ook niet verzekerd voor die wet. Door het Uwv is verder de eerste ziektedag arbitrair vastgesteld op
11 december 2012. Naar de mening van het Uwv zijn er geen objectieve medische gegevens op basis waarvan de datum van 11 december 2012 als eerste ziektedag onjuist zou zijn. Op
11 december 2012 was appellant niet verzekerd voor de Wet WIA, zodat alleen al op die grond geen uitkering ingevolgde de Wet WIA kan worden toegekend.
4. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat door het Uwv verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht gebaseerd op anamnese, eigen onderzoek, het aangevoerde in bezwaar, een telefonische hoorzitting en informatie van de behandelend sector. Met het Uwv was de rechtbank van oordeel dat over appellant geen medische informatie beschikbaar is op grond waarvan moet worden aangenomen dat hij voor 11 december 2012 als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek arbeidsongeschikt was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden 11 december 2012 aangehouden als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag juist is vastgesteld en er dus geen sprake is van kennelijke hardheid in de zin van artikel 64, tiende lid, van de Wet WIA, was er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om de WIA-uitkering ambtshalve vast te stellen. Nu niet in geschil was dat appellant op 11 december 2012 niet verzekerd was voor de Wet WIA, heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank de aanvraag terecht afgewezen.
5.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag veel eerder ligt dan 11 december 2012. Appellant lijdt al jaren aan een ernstige stoornis en deze stoornis is in de jaren 2005/2006 tijdens zijn dienstverband bij autobedrijf Bollen ernstig geëscaleerd. Appellant heeft alle zorg gemeden, leed aan achtervolgingswaanzin, stond nergens geregistreerd en ieder ziektebesef ontbrak. Als gevolg van het zware ongeval in 2012 is hierin verandering gekomen in die zin dat zijn paranoïde gedrag tijdens de opname in het ziekenhuis er toe heeft geleid dat hij werd verplaatst naar de psychiatrische afdeling waar een duidelijke diagnose van schizofrenie werd gesteld waaruit blijkt dat hij al jaren lijdt aan deze stoornis. De stoornis verklaart ook zijn gedrag in 2005/2006. Door de aard van de stoornis was appellant niet in staat om een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering te doen. Hij heeft geen enkel ziektebesef en weet ook nu nog niet dat hij lijdt aan schizofrenie. Op advies van de psychiater is uitdrukkelijk de keuze gemaakt appellant hierover niet te informeren gezien het feit dat het risico dan groot is dat hij weer op de vlucht slaat en iedere zorg gaat mijden. Het kan appellant daarom niet verweten worden dat hij niet eerder een WIA-aanvraag heeft gedaan. Op grond van artikel 64, tiende lid, van de Wet WIA kan het Uwv in zo’n geval de uitkering ambtshalve vaststellen. Appellant heeft verzocht om een deskundige te benoemen om duidelijkheid te verkrijgen over de eerste arbeidsongeschiktheidsdag.
5.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.
Voor de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen wordt verwezen naar onderdeel 5 van de aangevallen uitspraak.
6.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht. De nieuwe medische gegevens die in hoger beroep zijn ingebracht hebben betrekking op de kinderjaren en de vroege volwassenheid van appellant. Die gegevens duiden erop dat bij appellant in die periode sprake was van gedragsproblemen maar niet van een psychische ziekte. Dit sluit aan bij de conclusies van het Uwv die mede zijn gebaseerd op de reeds eerder ingebrachte medische informatie, dat het gedrag van appellant op enig moment is overgegaan in een psychose en dat vast staat dat appellant in december 2012 psychotisch was. De voorhanden medische en overige gegevens bieden geen aanknopingspunten om te oordelen dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag ten onrechte heeft gesteld op 11 december 2012.
6.3.
Er is geen aanleiding om deskundige te benoemen nu de bekende medische gegevens niet op een andere, eerdere arbeidsongeschiktheidsdag duiden en er ook geen aanleiding is te veronderstellen dat nog nieuwe gegevens bekend zullen worden.
6.4.
Omdat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag met juistheid is vastgesteld, is er, nog daargelaten of dit artikel hier van toepassing kan zijn, geen aanleiding voor het Uwv om onderzoek te verrichten naar kennelijke hardheid in de zin van artikel 64, tiende lid, van de Wet WIA.
6.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6.6.
Nu het bestreden besluit in stand blijft bestaat geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding. Het daartoe strekkende verzoek van appellant zal daarom worden afgewezen.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en H.G. Rottier en
E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) M.S.E.S. Umans
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip werknemer.

AB