ECLI:NL:CRVB:2017:3142

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
16/7188 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op ZW-uitkering na zwangerschap en bevalling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die een ZW-uitkering aanvroeg na haar zwangerschap en bevalling. Appellante, werkzaam als apothekersassistente, meldde zich ziek op 10 juni 2013 met psychische klachten en beviel op 2 april 2015 van een doodgeboren kindje. Het Uwv kende haar een WAZO-uitkering toe, maar beëindigde de ZW-uitkering per 28 september 2015, omdat het tijdvak van 104 weken waarin zij ziekengeld ontving was verstreken. Appellante stelde dat haar arbeidsongeschiktheid een direct gevolg was van haar zwangerschap en bevalling, maar het Uwv en de rechtbank oordeelden dat er geen causaal verband was tussen haar klachten en de zwangerschap/bevalling. De verzekeringsarts had voldoende gemotiveerd dat appellante al voor de zwangerschap psychische klachten had en dat deze niet verergerd waren door de bevalling. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt, maar de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, omdat er geen bewijs was dat haar klachten direct gerelateerd waren aan de zwangerschap of bevalling. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/7188 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 november 2016, 16/3752 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Oostenrijk (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als apothekersassistente voor 32 uur per week. Zij heeft zich per 10 juni 2013 ziek gemeld met psychische klachten. Op 30 juni 2013 is appellante ziek uit dienst gegaan. Appellante is vervolgens in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 2 april 2015 is appellante bevallen van een dood geboren kindje.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 1 december 2015 heeft het Uwv appellante van
1 februari 2015 tot 24 mei 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) (besluit 1), per 25 mei 2015 voor een ZW-uitkering (besluit 2) en de ZW-uitkering van appellante per 28 september 2015 beëindigd (besluit 3). Bij besluit van 20 mei 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de besluiten 1 en 2 gegrond verklaard, deze besluiten herroepen en in plaats daarvan beslist dat appellante van 3 april 2015 tot 24 juli 2015 recht heeft op een WAZO-uitkering en dat zij aansluitend vanaf 24 juli 2015 recht heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen besluit 3 is ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt ten grondslag dat de ZW-uitkering per 28 september 2015 is beëindigd omdat het tijdvak van 104 weken, waarin appellante ziekengeld heeft ontvangen, per die datum was verstreken.
1.3.
Appellante is met ingang van 28 september 2015 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Met verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 2 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4283, heeft de rechtbank overwogen dat voor toepassing van artikel 29a van de ZW is vereist dat een direct causaal verband tussen de klachten en de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap bestaat. Volgens de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
17 maart 2016, waarbij was betrokken een medisch rapport van een verzekeringsarts in het kader van de WIA-beoordeling van 9 december 2015, voldoende gemotiveerd dat appellante al vóór haar bevalling op 2 april 2015 en de daaraan voorafgaande zwangerschap bekend was met psychische klachten en dat geen sprake is van een direct causaal verband tussen die klachten en haar bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Dat sprake is van rugklachten vindt geen steun in het dossier. Volgens de rechtbank heeft appellante op dit punt haar stelling ook niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een direct causaal verband tussen de klachten van appellante en de laatste zwangerschap en bevalling.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante haar standpunt herhaald dat zij aansluitend op de door haar genoten WAZO-uitkering arbeidsongeschikt was als gevolg van psychische en lichamelijke aandoeningen die samenhingen met haar zwangerschap en bevalling. Appellante ondervond psychische problemen ten gevolge van het verlies van haar doodgeboren kind. Daarnaast heeft zij door de bevalling ernstige rugklachten gekregen die nog steeds voortduren. Er bestaat volgens appellante wel causaal verband tussen haar klachten en de zwangerschap/bevalling. Ze had weliswaar vóór de zwangerschap reeds psychische klachten, deze zijn echter verergerd door de bevalling.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 29a, vierde lid, van de ZW heeft de vrouwelijke verzekerde, nadat het recht op uitkering op grond van artikel 3:7, eerste lid, 3:8, derde lid, of 3:10, eerste lid, van de WAZO is geëindigd, indien zij aansluitend ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid en die ongeschiktheid haar oorzaak vindt in de bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap recht op ziekengeld ter hoogte van haar dagloon zolang die ongeschiktheid duurt, doch ten hoogste gedurende 104 aaneengesloten weken.
4.2.
Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen volgt uit vaste rechtspraak van de Raad dat de arbeidsongeschiktheid een direct gevolg moet zijn van de zwangerschap en/of bevalling wil aanspraak kunnen worden gemaakt op een uitkering ingevolge artikel 29a van de ZW.
4.3.
In het kader van de beoordeling van aanspraken op een uitkering op grond van artikel 29a van de ZW hanteert het Uwv criteria zoals die zijn opgenomen in de Richtlijn voor verzekeringsartsen van Uwv van 1 mei 2014 “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (de Richtlijn). Volgens de toelichting op de algemene criteria van de Richtlijn is het aannemelijker dat sprake is van een oorzakelijk verband met de zwangerschap/bevalling als de klachten nog niet voor het begin van de zwangerschap bestonden.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van belang sprake was van psychische klachten en dat appellante als gevolg daarvan ongeschikt was voor haar arbeid.
4.5.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat het vereiste causaal verband tussen appellantes arbeidsongeschiktheid per 24 juli 2015 en de voorafgegane zwangerschap en bevalling ontbreekt. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is een herhaling van de gronden die zij bij de rechtbank heeft ingediend en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. In de rapporten van 9 december 2015 en 17 maart 2016 is overtuigend uiteengezet dat appellante voorafgaande aan haar zwangerschap reeds arbeidsongeschikt was wegens psychische problemen bij aanwezige psychosociale problematiek en dat haar psychische problemen al veel langer bestonden. Verder is daarbij in het rapport van 9 december 2015 op basis van spreekuuronderzoek, gegevens van de behandelend psycholoog en de gegevens in 2014 voorafgaand aan de zwangerschap, inzichtelijk geconcludeerd dat de beperkingen grotendeels overeenkomen met de in april 2014 vermelde beperkingen. Appellante heeft geen informatie overgelegd van behandelaars waaruit kan worden afgeleid dat op 24 juli 2015 sprake was van aan de zwangerschap of bevalling rechtstreeks gerelateerde arbeidsongeschiktheid. Dat geldt zowel voor de door appellante genoemde psychische klachten als voor de geclaimde rugklachten.
4.6.
Wat in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen, leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 september 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) van M.S.E.S. Umans

AB