ECLI:NL:CRVB:2017:3103

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 september 2017
Publicatiedatum
12 september 2017
Zaaknummer
15/8196 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en herziening van bijstand wegens verzwegen eigendom van onroerend goed in Turkije

In deze zaak gaat het om de intrekking en herziening van de bijstandsverlening aan appellant, die samen met zijn toenmalige echtgenote sinds 17 januari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking van de bijstand is gebaseerd op het feit dat appellant onroerend goed in Turkije heeft verzwegen. Dit onroerend goed omvat vijf hazelnootboomgaarden, drie akkers en een perceel weidegrond, die allemaal op naam van appellant geregistreerd staan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.

De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers een onderzoek heeft laten uitvoeren naar het vermogen van appellant in het buitenland. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant mede-eigenaar is van verschillende onroerende zaken in Turkije, wat hij ontkende. De Raad heeft de taxatie van de onroerende zaken door een landbouwkundig ingenieur, die gebruik maakte van de 'Methode Kapitalisatie Inkomsten', als voldoende concreet en onderbouwd beschouwd. Appellant betwistte de waarde die aan de onroerende zaken was toegekend, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet overtuigend waren.

Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de intrekking en herziening van de bijstand zijn gehandhaafd. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van zijn eigendom en dat de taxatie van de onroerende zaken correct was uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan op 12 september 2017.

Uitspraak

15.8196 WWB

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 26 oktober 2015, 14/6445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 12 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Yeniasci en door S. Cihangir, tolk. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. B.E.C. Bertens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving samen met zijn toenmalige echtgenote sinds 17 januari 2011, met een korte onderbreking, bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden.
1.2.1.
In het kader van het project 'Vermogen in het buitenland' hebben een fraude- preventiemedewerker en een inkomensconsulent van Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers (Baanbrekers) een onderzoek verricht naar het recht op bijstand van appellant. In het kader van dat onderzoek heeft Baanbrekers aan Bureau Buitenland opdracht verstrekt onderzoek te doen in Turkije naar vermogen dat geregistreerd staat op naam van appellant. Bureau Buitenland heeft op zijn beurt advocatenkantoor Gürdal Law Office (Gürdal) ingeschakeld om in Turkije onderzoek te doen.
1.2.2.
Uit het door Gürdal op 27 juli 2013 opgestelde onderzoeksrapport blijkt dat in de digitale registers van het Kadastraal register te [plaatsnaam] in totaal negen onroerende zaken mede op naam van appellant geregistreerd staan. Het gaat om vijf hazelnootboomgaarden, drie akkers, waarvan één akker met woning, en een perceel weidegrond met daarop een woning. Al deze onroerende zaken staan sinds 21 november 2006 mede op naam van appellant.
1.2.3.
Op 8 september 2013 heeft [naam C] ([C]), landbouwkundig ingenieur, een berekening gemaakt van de waarde van de grond en van het bouwwerk op het perceel weidegrond. [C] heeft de waarde van de grond vastgesteld op 8,122 TL/m². Hij is daarbij uitgegaan van de 'Methode Kapitalisatie Inkomsten'. Het eigenlijke doel van deze methode is de waarde van de grond te berekenen, zonder te kijken naar wat zich op de grond bevindt, met als uitkomst een waarde van de kale grond. Omdat in het gebied overwegend hazelnoten worden geteeld, heeft [C] de waarde van de landbouwgronden berekend over de inkomsten uit hazelnoten. Hij heeft daarbij als uitgangspunt genomen een gemiddelde opbrengst van de onroerende zaken van 100 kg per decare tegen een prijs van 6,15 TL/kg. [C] heeft de marktwaarde van de woning bepaald op ongeveer 30.000 TL, waarvan 7.500,- TL aan appellant is toe te rekenen.
1.2.4.
Op 12 november 2013 hebben de in 1.2.1 bedoelde medewerkers van Baanbrekers appellant gehoord.
1.3.1.
De onderzoeksbevindingen zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 20 december 2013 (besluit 1) de bijstand van appellant met ingang van 17 januari 2011 in te trekken. Appellant heeft daartegen een bezwaarschrift ingediend.
1.3.2.
Bij besluit van 5 maart 2014 (besluit 2) heeft het dagelijks bestuur besluit 1 ingetrokken en de bijstand met ingang van 1 november 2013 opnieuw betaalbaar gesteld, rekening houdend met inkomsten uit de exploitatie van hazelnootplantages tot een bedrag van € 102,68 per maand. Appellant heeft tegen besluit 2 een bezwaarschrift ingediend.
1.3.3.
Bij besluit van 10 juni 2014 (besluit 3) heeft het dagelijks bestuur de bijstand over de periode van 17 januari 2011 tot en met 11 november 2012 ingetrokken en de bijstand over de periode van 12 november 2012 tot en met 31 oktober 2013 herzien wegens niet gekorte inkomsten uit hazelnootplantages. Ook tegen besluit 3 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend.
1.4.
Het dagelijks bestuur heeft de tegen de intrekking en de herziening van de bijstand gerichte bezwaren bij besluit van 19 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant betwist dat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij wist niet dat zijn vader de onroerende zaken op zijn naam had gezet. In de Turkse cultuur is het belangrijk dat de vader een grote nalatenschap achterlaat voor zijn zoons. Grond is daarbij favoriet. Deze grond wordt op naam van de zoons gekocht, maar pas bij de dood van de vader wordt bekend wat hij nalaat.
4.2.
Deze grond slaagt niet. Voor een geldige eigendomsoverdracht van een onroerende zaak op basis van een overeenkomst is naar Turks recht vereist dat de vervreemder en de verkrijger voor de bewaarder van het eigendomsregister van onroerende zaken (eigendomsregister) een akte ondertekenen. Deze akte, genaamd ‘resmi senet’ wordt vervolgens in de registers van het eigendomsregister geregistreerd. De resmi senet is voorzien van de pasfoto’s en de handtekeningen van de vervreemder en de verkrijger. Zie in dit verband bijvoorbeeld de uitspraak van 2 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2944. Het is gelet op de vereiste handtekening zonder nadere toelichting, die ontbreekt op het punt van de eigendomsoverdracht, niet aannemelijk dat appellant niet wist dat hij mede-eigenaar was van de onroerende zaken. Daar komt bij dat uit de door appellant overgelegde stukken blijkt dat hij de eigenaar is die als belastingplichtig geregistreerd staat. Hij zal gelet hierop ook in verband met de afdracht van belastingen wetenschap moeten hebben gehad van de onroerende zaken. De enkele niet met concrete en verifieerbare gegevens onderbouwde stelling dat hij daarvan geen weet had, volstaat niet om van het tegendeel uit te gaan.
4.3.
Appellant betwist voorts de waarde die [C] aan de onroerende zaken heeft toegekend. [C] heeft de onroerende zaken veel te hoog getaxeerd. [C] heeft gelet op de overgelegde foto's de verkeerde percelen getaxeerd. Van exploitatie van hazelnotenboomgaarden is volgens appellant geen sprake. Appellant verwijst in dit verband ook naar het rapport van
27 november 2013 van [naam A], verbonden aan het vastgoedbedrijf [naam bedrijf] ([bedrijf]), welk rapport is aangevuld op 2 april 2014. [bedrijf] taxeert de waarde van de grond
op 1 TL per m². De gronden zijn blijkens dit rapport verwaarloosd en volledig onvruchtbaar.
4.4.
Ook deze grond slaagt niet. [C] heeft de onroerende zaken die in het kadaster als hazelnootboomgaard geregistreerd stonden, bezocht en geconstateerd dat de ligging in overeenstemming was met hun ligging op de kaart. [C] heeft daarbij gebruik gemaakt van satellietbeelden, waarop de ligging van de onroerende zaken is ingetekend. De enkele stelling van appellant dat [C] de verkeerde onroerende zaken heeft getaxeerd vormt gelet hierop geen reden te betwijfelen of [C] wel de juiste percelen heeft bezocht. [C] heeft vastgesteld dat sprake was van een hazelnootboomgaard in de productiefase. Van door verwaarlozing verdorde bomen en volledig onvruchtbare grond, zoals [bedrijf] beschrijft, is in zoverre dan ook geen sprake. De door [C] ter plaatse gemaakte foto's tonen ook geen verdorde bomen. Daar komt bij dat appellant zelf heeft verklaard dat in 2013 in totaal 120 kg hazelnoten zijn geoogst.
4.5.
Gelet op de door [C] gekozen taxatiemethode is bovendien niet relevant of [C] de percelen van appellant dan wel een ander perceel in de nabijheid daarvan heeft getaxeerd, zolang maar van de juiste oppervlakte wordt uitgegaan. Bij de 'Methode Kapitalisatie Inkomsten', waarvan appellant niet heeft betwist dat dit een gebruikelijke methode is om grond te taxeren, wordt de waarde immers bepaald aan de hand van de waarde van de kale grond. Daarbij is niet van belang wat op de grond staat en ook niet of producten op de grond verbouwd worden. Niet in geschil is dat [C] van de juiste oppervlakten is uitgegaan.
4.6.
[bedrijf] gaat in zijn rapportage niet in op de taxatie door [C] en evenmin op de door [C] gehanteerde taxatiemethode. [bedrijf] beschrijft ook niet hoe hij tot de taxatie is gekomen, anders dan dat de grond onvruchtbaar is en uit stenen bestaat en sprake is van verdorde bomen. De door [bedrijf] vastgestelde grondprijs van 1 TL/m² is door [C] in een aanvullende rapportage van 15 april 2014 gemotiveerd weerlegd en afgedaan als in strijd met de werkelijkheid. [C] heeft in dit verband benadrukt dat grond in het Zwarte Zeegebied schaars is en uitbreiding niet mogelijk is en de grond om die reden zeer waardevol is. Appellant heeft dit laatste niet betwist, ook niet nadat hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid was gesteld. Gelet hierop, alsmede gelet op wat in 4.4 en 4.5 is overwogen, vormt het rapport van [bedrijf] geen reden om aan de taxatie door [C] te twijfelen.
4.7.
Gelet op de omstandigheid dat [C] een hazelnootplantage in productie heeft aangetroffen en ook appellant zelf heeft verklaard dat in 2013 in totaal 120 kg aan hazelnoten is geoogst, gaat de Raad voorbij aan de stelling van appellant dat er geen enkele exploitatie plaatsvindt.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat de gronden van appellant niet slagen. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en M. Hillen en Y.J. Klik als leden, in tegenwoordigheid van J. Tuit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) J. Tuit

HD