ECLI:NL:CRVB:2017:3103
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en herziening van bijstand wegens verzwegen eigendom van onroerend goed in Turkije
In deze zaak gaat het om de intrekking en herziening van de bijstandsverlening aan appellant, die samen met zijn toenmalige echtgenote sinds 17 januari 2011 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De intrekking van de bijstand is gebaseerd op het feit dat appellant onroerend goed in Turkije heeft verzwegen. Dit onroerend goed omvat vijf hazelnootboomgaarden, drie akkers en een perceel weidegrond, die allemaal op naam van appellant geregistreerd staan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard.
De Raad heeft vastgesteld dat het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers een onderzoek heeft laten uitvoeren naar het vermogen van appellant in het buitenland. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant mede-eigenaar is van verschillende onroerende zaken in Turkije, wat hij ontkende. De Raad heeft de taxatie van de onroerende zaken door een landbouwkundig ingenieur, die gebruik maakte van de 'Methode Kapitalisatie Inkomsten', als voldoende concreet en onderbouwd beschouwd. Appellant betwistte de waarde die aan de onroerende zaken was toegekend, maar de Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet overtuigend waren.
Uiteindelijk heeft de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de intrekking en herziening van de bijstand zijn gehandhaafd. De Raad oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet op de hoogte was van zijn eigendom en dat de taxatie van de onroerende zaken correct was uitgevoerd. De uitspraak werd gedaan op 12 september 2017.