Uitspraak
25 november 2016 een deskundigenrapport uitgebracht waarover appellante en het Uwv hun zienswijze naar voren hebben gebracht.
OVERWEGINGEN
30 juni 2010 aan appellante met ingang van 15 maart 2010 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Met ingang van 15 december 2011 ontvangt appellante een WGA-loonaanvullingsuitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Op 8 februari 2013 heeft haar voormalige werkgever een verzoek tot herbeoordeling ingediend bij het Uwv om te bezien of appellante in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Naar aanleiding hiervan heeft een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Op basis van deze onderzoeken heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2013 de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 35% en de uitkering van appellante per17 september 2013 beëindigd.
30 januari 2015 een rapport opgemaakt. Naar aanleiding van de reacties van partijen heeft de deskundige op 30 maart 2015 zijn conclusies nader toegelicht en herhaald dat appellante niet in staat is loonvormende activiteiten te verrichten.
23 februari 2015 op het rapport van Schwarz ten onrechte niet voor commentaar voorgelegd aan appellante.
18 december 2013. Op verzoek van de Raad heeft psychiater Oppedijk een onderzoek ingesteld en gerapporteerd over de gezondheidstoestand van appellante en haar mogelijkheden om arbeid te verrichten. In het rapport van 25 november 2016 heeft Oppedijk verslag gedaan van zijn onderzoeksbevindingen en de vragen van de Raad beantwoord, desgevraagd nader aangevuld bij brief van 13 april 2017. Oppedijk heeft geconcludeerd dat door het complex aan problemen appellante meer beperkingen ondervindt dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 september 2013 zijn vastgelegd en dat zij niet in staat is acht uur per dag of veertig uur per week werk te verrichten.
24 april 2017 overwogen dat de stellingen van Oppedijk onvoldoende overtuigend zijn om zijn standpunt te herzien. Hij ziet ook onvoldoende grond voor een urenbeperking per
18 december 2013. Als de omstandigheden zoals door Oppedijk geschetst ook al op de datum in geding golden, dan had een veel intensievere behandeling moeten plaatsvinden. Ook weerspreken de dagactiviteiten van appellante ten tijde van de datum in geding de constatering van Oppedijk dat appellante maar enkele dingen per dag zou kunnen doen.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 januari 2014 gegrond en vernietigt dat besluit;
- draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen het besluit van
- bepaalt dat beroep tegen de door het Uwv te nemen nieuwe beslissing op bezwaar slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in hoger beroep ter hoogte van
- bepaalt dat de griffier van de Raad aan appellante € 49,40 aan reiskosten vergoedt;
- bepaalt dat het Uwv het door appellante in hoger beroep betaalde griffierecht van