In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1992, heeft in juni 2013 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Ze heeft psychische en fysieke klachten die haar arbeidsvermogen beïnvloeden. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling rekening is gehouden met de in juli 2012 toegenomen beperkingen van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) die geldt vanaf 2 juli 2012, de juiste basis vormt voor de beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde functies. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen noodzaak is voor een arbeidsduurbeperking op preventieve basis, aangezien appellante geen ernstige psychische stoornis heeft die haar mogelijkheden om te werken in gevaar brengt.
De Raad heeft de conclusie van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017.