ECLI:NL:CRVB:2017:3065

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
6 september 2017
Zaaknummer
15/735 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering Wajong-uitkering en beoordeling van beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van een Wajong-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, geboren in 1992, heeft in juni 2013 een aanvraag ingediend op basis van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Ze heeft psychische en fysieke klachten die haar arbeidsvermogen beïnvloeden. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering, omdat zij in staat is om meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling rekening is gehouden met de in juli 2012 toegenomen beperkingen van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) die geldt vanaf 2 juli 2012, de juiste basis vormt voor de beoordeling van de geschiktheid van de geselecteerde functies. De rechtbank heeft terecht overwogen dat er geen noodzaak is voor een arbeidsduurbeperking op preventieve basis, aangezien appellante geen ernstige psychische stoornis heeft die haar mogelijkheden om te werken in gevaar brengt.

De Raad heeft de conclusie van de rechtbank bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2017.

Uitspraak

15/735 WWAJ
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 19 december 2014, 14/1524 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2016. Appellante werd vertegenwoordigd door mr. Vreeswijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend om vragen te stellen aan het Uwv. Het Uwv heeft bij brief van 14 juni 2016 de gestelde vragen beantwoord. Vervolgens is appellante in de gelegenheid gesteld om te reageren. Het onderzoek is vervolgens gesloten.
De Raad heeft het onderzoek wederom heropend om nadere vragen te stellen aan het Uwv. Het Uwv heeft bij brief van 7 februari 2017 een reactie aan de Raad doen toekomen.
Partijen hebben toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen. Het onderzoek is vervolgens gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft op 6 juni 2013 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Bij haar aanvraag heeft zij vermeld dat haar problemen zijn ontstaan na een traumatische ervaring in haar eerste levensjaar, dat zij meerdere ziekenhuisopnames heeft gehad en dat zij diverse stressgerelateerde klachten heeft of heeft gehad, zoals verminderde eetlust, groeiremmingen, extreme spierpijn, verhoogde hartslag, maagklachten en slapeloosheid. Hierdoor heeft zij verminderde energie en psychische klachten. Ten behoeve van haar aanvraag heeft appellante onder meer het medisch dossier van haar huisarts bijgevoegd.
1.2.
Naar aanleiding van haar aanvraag is zij onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft in een rapport van 17 juli 2013 vermeld dat de fysieke klachten van appellante verklaard kunnen worden vanuit de al langer spelende psychische problematiek, ondanks dat voor de meeste van deze klachten geen fysieke oorzaak is gevonden. De arts is er vanuit gegaan dat hetzelfde ziektebeeld arbitrair is ontstaan op 1 juli 2012, rondom de periode dat appellante dakloos is geworden. Appellante heeft beperkingen voor het verrichten van arbeid op de dag dat zij 17 jaar is geworden en op de dag dat zij 18 jaar is geworden, waarna deze klachten zijn toegenomen. Er is geen ernstig disfunctioneren op meerdere vlakken, wel een matig disfunctioneren. De arts heeft onder meer beperkingen aangenomen ten aanzien van het uiten van emoties, conflicthantering, samenwerken en zware fysieke arbeid. Ook wisseldiensten en werken in de nacht moeten worden beperkt. Appellante is verder aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, deadlines of productie picken. De arts heeft een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die geldt vanaf
1 januari 2010 en een FML opgesteld die geldt vanaf 2 juli 2012. Op de laatste FML is handgeschreven vermeld: “per mogelijke ingangsdatum arbeidsondersteuning”. Een arbeidskundige van het Uwv heeft vervolgens in een rapport van 7 augustus 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 25 september 2013 in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
1.3.
Bij besluit van 9 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante geen recht heeft op een Wajong-uitkering omdat zij niet aan de voorwaarden voldoet. Zij kan met werk meer dan 75% van het minimumloon verdienen.
1.4.
In verband met het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep inlichtingen gevraagd bij behandelaars van appellante en appellante gezien tijdens de hoorzitting. Deze arts heeft in een rapport van 28 januari 2014 vermeld dat het duidelijk is dat appellante klachten heeft van psychische aard, wat ook blijkt uit de gegevens van haar behandelaars. Appellante heeft depressieve klachten en angstklachten en persoonlijkheidsproblematiek is niet uitgesloten. Daarbij is er uitgebreide sociale problematiek. Hoewel het reële psychische klachten zijn, heeft appellante geen zeer ernstige psychische stoornis, zodat niet kan worden geconcludeerd dat ze geen benutbare mogelijkheden heeft. Daarbij heeft appellante geen aandoening die sterke energetische belemmeringen geeft. In passend werk is er geen noodzaak voor een vastgestelde urenbeperking op preventieve gronden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is van oordeel dat de door de arts mogelijkheden en beperkingen juist zijn.
1.5.
Bij besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 9 augustus 2013 ongegrond verklaard onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.1.
Naar aanleiding van het beroep van appellante tegen het bestreden besluit heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 22 mei 2014 vermeld dat de beperkingen van appellante van psychische aard rond de datum in geding niet ernstig waren. Pas recent, maar dus duidelijk na datum in geding, wordt melding gemaakt van een depressie en lijkt het dat de problemen later ernstiger zijn geworden toen appellante geen huisvesting meer had. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in ieder geval geen zodanige stoornis met energetische beperkingen aanwezig geacht dat een arbeidsduurbeperking is gerechtvaardigd.
2.2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom geen arbeidsduurbeperking is aangenomen. Appellante heeft geen aandoeningen die een sterke energetische belastbaarheid opleveren en indien het werk past bij haar beperkingen, is er geen noodzaak voor een arbeidsduurbeperking op preventieve basis. Bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is informatie van de psychiater en de systeem-/psychotherapeut betrokken. De rechtbank heeft overwogen dat de klachten van appellante zijn toegenomen na de dag dat zij 18 jaar is geworden, maar dat die periode buiten de door de rechtbank te beoordelen peildata ligt. De problematiek van appellante kan volgens de rechtbank alleen tot aanspraken leiden indien sprake is van medische problemen in de periode tussen de 17e en 18e verjaardag. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde voorbeeldfuncties. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat frequente deadlines of belastingpieken niet in de geselecteerde voorbeeldfuncties voorkomen. De rechtbank heeft de signaleringen bij beoordelingspunt 1.9.6 ‘het aangewezen zijn op een werksituatie zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen’, voldoende toegelicht geacht door de opmerking dat in de functies zich geen veelvuldige storingen voordoen en heeft het ontbreken van het woord ‘onderbrekingen’ in deze motivering geen reden voor twijfel geacht.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met de wettelijke bepalingen is genomen en onzorgvuldig is voorbereid. Daarbij berust de motivering van het bestreden besluit op een onjuiste feitelijke grondslag. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat terecht geen (preventieve) arbeidsduurbeperking is vastgesteld. Gelet op de standaard verminderde arbeidsduur dient gekeken te worden naar het feitelijk verloop van het functioneren. Dat is niet gebeurd. Appellante kan parttime werk al niet volhouden. Zij heeft meer klachten en beperkingen dan in de FML zijn opgenomen. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de geselecteerde voorbeeldfuncties geen piekbelasting of deadlines voorkomen. Dit is tevens onvoldoende gemotiveerd. Niet is onderzocht of er veel onderbrekingen zijn in de functies, alleen of er veel storingen zijn.
3.2.
Het onderzoek is na zitting heropend, omdat ter zitting de ontstane onduidelijkheden over de beoordelingsdata en de vraag of de toename van beperkingen na de dag waarop appellante 18 jaar was geworden in de beoordeling was betrokken, niet konden worden weggenomen. De Raad heeft het Uwv daarom verzocht om, gelet ook op de verschillende FML-en, te verduidelijken wat het standpunt van het Uwv is over de functionele mogelijkheden van appellante voor het verrichten van arbeid op de dag dat zij 18 jaar is geworden en wat het standpunt is over haar functionele mogelijkheden ten tijde van de beoordeling in juli 2013, dan wel op de mogelijke ingangsdatum van arbeidsondersteuning, 16 weken na aanvraag.
3.3.
Het Uwv heeft bij brief van 14 juni 2016, en onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts van 13 juni 2016, toegelicht dat er twee FML-en zijn opgesteld, één die geldt op de dag dat appellante 17 jaar werd en op de dag dat zij 18 jaar werd, en één die geldt vanaf de datum 2 juli 2012. Aan de hand van de laatste FML, waarin meer beperkingen zijn opgenomen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid, zijn voorbeeldfuncties geselecteerd. Het Uwv heeft bij brief van 7 februari 2017 verwezen naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2017 waarin deze arts te kennen heeft gegeven dat de hele periode van 5 december 2010 tot 25 september 2013 in de beoordeling is betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het is vaste rechtspraak (uitspraak van 5 september 2014, ECLI:CRVB:2014:3041) dat in het geval van een laattijdige aanvraag in het kader van hoofdstuk 2 van de Wet Wajong het Uwv bij een ingezetene die geen jonggehandicapte in de zin van artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong is, ook moet beoordelen of hij alsnog jonggehandicapte is geworden omdat hij binnen vijf jaar na de dag waarop de periode van 52 weken, bedoeld in dit eerste lid, onderdeel a of b, is geëindigd, alsnog aan de voorwaarden is gaan voldoen.
4.2.
Met de in hoger beroep gegeven nadere toelichting heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling rekening is gehouden met de in juli 2012 toegenomen beperkingen van appellante. Wat appellante heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de vastgestelde mogelijkheden en beperkingen voor het verrichten van arbeid niet juist zouden zijn. De primaire arts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben kennisgenomen van de inlichtingen van de behandelend sector en deze in hun beoordeling betrokken. In de FML die geldt vanaf 2 juli 2012 zijn beperkingen opgenomen in de rubrieken die betrekking hebben op persoonlijk en sociaal functioneren en dynamische belasting en statische houdingen. Appellante is ook beperkt geacht voor ’s nachts werken en het werken in wisseldienst. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 28 januari 2014 beargumenteerd dat er geen noodzaak voor een arbeidsduurbeperking op preventieve basis is indien appellante werk heeft dat past bij haar fysieke en psychische beperkingen. Er is geen aanleiding om deze gemotiveerde conclusie onjuist te achten. Er zijn geen aanknopingspunten om het standpunt van appellante te volgen dat er een urenbeperking moet worden aangenomen omdat zij parttime werk al niet kan volhouden. Zij heeft dit standpunt niet onderbouwd met nadere gegevens. Daarbij is niet uitgesloten dat in de door haar verrichte parttime werkzaamheden geen rekening is gehouden met haar fysieke en psychische beperkingen.
4.3.
Uit de verzekeringsgeneeskundige rapporten komt naar voren dat de klachten van appellante zijn onderkend. In deze rapporten is inzichtelijk gemotiveerd dat in voldoende mate rekening is gehouden met haar klachten. Appellante heeft geen onderbouwd medisch oordeel naar voren gebracht dat doet twijfelen aan de juistheid van het standpunt van het Uwv. Uit de in bezwaar, beroep en hoger beroep overgelegde brieven van diverse behandelaars komt naar voren dat appellante psychische klachten, mogelijke persoonlijkheidsproblematiek en een aanpassingsstoornis heeft, maar niet dat hiermee in onvoldoende mate rekening is gehouden door het Uwv en dat appellante vanwege deze klachten meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen.
4.4.
Uitgaande van de juistheid van de vanaf 2 juli 2012 geldende FML zijn de functies die door de arbeidsdeskundige van het Uwv in het rapport van 7 augustus 2013 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt voor appellante. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 5 juni 2014 heeft vastgesteld dat frequente deadlines of belastingpieken niet voorkomen in de geselecteerde functies. Volgens vaste rechtspraak mag worden uitgegaan van de juistheid van de CBBS-gegevens (uitspraak van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390). In de Basisinformatie CBBS wordt als definitie van een werksituatie met veelvuldige storingen en onderbrekingen gegeven: “een werksituatie met veelvuldige onderbrekingen door externe factoren, waardoor men gedwongen wordt een taak te onderbreken of te beëindigen en zich te richten op een andere deeltaak van de functie”. Gelet hierop is de rechtbank niet van een onjuist begrip uitgegaan door de begrippen storingen en onderbreking synoniem te achten.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep van appellante niet. Omdat eerst in hoger beroep een volledige onderbouwing is gegeven voor de medische grondslag van het bestreden besluit, is de conclusie dat dit besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het aannemelijk is dat appellante hierdoor niet is benadeeld, zal onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb de schending van artikel 7:12 van die wet worden gepasseerd. Het bestreden besluit kan dus in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd met verbetering van gronden.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant voor rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 990,- in beroep en € 990,- in hoger beroep, in totaal € 1.980,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 167,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.980,-
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en R.E. Bakker en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) R.L. Rijnen

AB