Uitspraak
15.1323WAO
OVERWEGINGEN
rug- en nekklachten. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts van het Uwv onderzoek verricht. In zijn rapport van 5 juni 2012 heeft deze arts overwogen dat hij geen aanleiding ziet om meer beperkingen te stellen als gevolg van de rugklachten dan laatstelijk is gedaan in 2008. De gemelde nekklachten betreffen een andere ziekteoorzaak dan waarvoor appellante een WAO-uitkering ontvangt. Er is daarom geen sprake van vier weken onafgebroken toegenomen beperkingen door dezelfde oorzaak binnen vijf jaar na de schatting.
19 april 2012 in een verlies aan verdiencapaciteit van 29,26%.
20 december 2016, overwogen dat (ook) de per 19 april 2012 gemelde nekklachten, gezien de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsarts op 5 juni 2012, niet tot het vaststellen van andere beperkingen leiden dan die al zijn opgenomen in de FML van 13 juli 2007.
WAO-uitkering toegenomen arbeidsongeschikt wordt en deze toegenomen arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als de arbeidsongeschiktheid waarvan uitkering wordt genoten.
13 juli 2007. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij in zijn rapport van
20 december 2016 onder meer gewezen op het rapport van de door de rechtbank geraadpleegde deskundige Vroon van 26 mei 2014.
19 april 2012 sprake was van een lichte beperking wat betreft de belastbaarheid van de lumbale wervelkolom in het kader van een chronische lumbago en status na een (in 2008) doorgemaakte HNP L4-L5. Ten aanzien van de nekklachten heeft de deskundige geantwoord dat bij appellante sprake was van myotendinogene klachten van de cervicale wervelkolom op basis van een verhoogde spierspanning, matige houding en waarschijnlijk bestaande spanning naast een spierspanningshoofdpijn. De bestaande lichte discopathie C6-C7 kan deze klachten niet verklaren en ook op neurologisch gebied kan verder geen andere verklaring worden gegeven zodat volgens de deskundige voor de nek- en hoofdpijnklachten geen specifieke beperkingen gelden. De deskundige heeft vervolgens ingestemd met de belastbaarheid van appellante op 19 april 2012 op basis van de FML van 13 juli 2007.
26 mei 2014 geeft met betrekking tot de vraag of de medische beperkingen van appellante zijn toegenomen, blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De beantwoording van de vragen door de deskundige over de omvang van de beperkingen en de daaruit door hem getrokken conclusies berusten op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek en zijn overtuigend gemotiveerd, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de over appellante beschikbare medische informatie. Er is geen aanleiding deze bevindingen van de deskundige voor onjuist te houden. De Raad kent dan ook doorslaggevende betekenis toe aan diens oordeel.
G. van Leeuwen in haar rapport van 5 februari 2016 dat er geen aanleiding is de FML voor de datum 19 april 2012 aan te passen. De vraag naar de juistheid van de beoordeling van de beperkingen van appellante in 2008 in verband met haar psychische klachten valt buiten de omvang van dit geding. De weergegeven informatie over de psychische gezondheidstoestand geeft, gelet op de datum in geding, geen aanleiding voor het benoemen van een psychiater als deskundige, zoals door appellante is verzocht.