ECLI:NL:CRVB:2017:3034
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- A. Stehouwer
- M. Hillen
- J.H.M. van de Ven
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens verzwegen gezamenlijke huishouding en de gevolgen van niet meewerken aan huisbezoek
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellanten, die een gezamenlijke huishouding zouden hebben gevoerd zonder dit te melden. Appellante ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en een inkomensvoorziening op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Het bestuur heeft de bijstand van appellante en appellant ingetrokken, omdat zij niet meewerkten aan een huisbezoek dat nodig was om het recht op bijstand vast te stellen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het bestuur terecht heeft gehandeld. De Raad stelt vast dat er voldoende bewijs is dat appellanten hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat zij een gezamenlijke huishouding voerden, wat een onweerlegbaar rechtsvermoeden met zich meebracht. De Raad concludeert dat de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de ontvangen bedragen gerechtvaardigd zijn, omdat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door de gezamenlijke huishouding niet te melden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens wordt het bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellanten.