ECLI:NL:CRVB:2017:303

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
15-4046 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de wijziging van WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsgraad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in eerste instantie een WGA-vervolguitkering aangevraagd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Na bezwaar en een daaropvolgende uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 januari 2017 behandeld.

Tijdens de zitting heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.L. Wittensleger, zijn standpunt toegelicht dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2013 is opgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman en heeft de eerdere beslissing verdedigd. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.

De Raad concludeert dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de FML van 8 december 2014, die meer beperkingen bevat dan de eerdere FML, de basis vormt voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschrijft de conclusie van het Uwv dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2015 op 65 tot 80% dient te worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/4046 WIA
Datum uitspraak: 25 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
30 april 2015, 13/7788 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.L. Wittensleger, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend, waaronder een besluit van
11 februari 2015, waarbij de arbeidsongeschiktheidsklasse voor appellant per 31 oktober 2013 is vastgesteld op 65 tot 80%.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wittensleger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 12 juni 2013 heeft het Uwv appellant per 1 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering (WGA-VU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 35 tot 45%.
1.2.
Bij besluit van 22 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 juni 2013 ongegrond verklaard. Aan dat besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 november 2013 en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 21 november 2013 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het standpunt van appellant dat hij per 1 juli 2013 als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd, wordt door de rechtbank niet onderschreven. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep verrichte onderzoek zorgvuldig is geweest. Er is dossieronderzoek geweest, de hoorzitting is bijgewoond door de verzekeringsarts en er is informatie ingewonnen bij de behandelend sector. Er is inzichtelijk gemotiveerd dat de beperkingen zoals opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2013 voldoende tegemoet komen aan de klachten van appellant. Tevens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toereikend gemotiveerd waarom de voor appellant geselecteerde functies passend zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat hij veel meer beperkingen heeft dan opgenomen in de FML van 12 maart 2013. Hij heeft ernstige vermoeidheidsklachten, die mede veroorzaakt worden door het niet genieten van een goede nachtrust. Een urenbeperking is derhalve noodzakelijk. Vanwege zijn longklachten (COPD, astma) kan hij niet werken met soldeerapparatuur.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Tijdens de beroepsfase heeft het Uwv bij besluit van 11 februari 2015 beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid, die ten grondslag ligt aan de WGA-VU van appellant, per 31 oktober 2013 65 tot 80% bedraagt. Tegen dit besluit heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Bij brief van 21 oktober 2016 heeft het Uwv de Raad bericht dat deze mate van arbeidsgeschiktheid ook per 1 juli 2015 dient te gelden. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2015 65 tot 80% dient te bedragen dan wel 80 tot 100%.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest wordt onderschreven. De in geding zijnde indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 65 tot 80% is gebaseerd op een FML van 8 december 2014, waarin meer beperkingen zijn opgenomen dan in de FML van 12 maart 2013. De FML van 8 december 2014 is gebaseerd op een medisch onderzoeksverslag van 1 december 2014, opgesteld door de arts in opleiding tot specialist verzekeringsgeneeskunde S.J.C. Jongsma, en mede ondertekend door de verzekeringsarts J. Simons. Uit dat verslag blijkt dat appellant is onderzocht, dat er kennis is genomen van de diverse klachten van lichamelijke en psychische aard van appellant, en de behandelingen daarvoor, en dat daarmee rekening is gehouden bij het opstellen van de FML. Door appellant is niet met medische stukken aangetoond dat de beperkingen van appellant op de datum in geding met die FML zijn onderschat. De door appellant op 17 oktober 2016 ingezonden medische informatie van de behandelend longarts heeft betrekking op een onderzoek van 21 maart 2016. De in het verslag van de longarts weergegeven bevindingen leveren geen nieuwe aspecten op over de datum 1 juli 2015 en kunnen derhalve geen rol spelen bij de thans te beantwoorden vraag. Uitgaand van de FML van 8 december 2014 heeft de arbeidsdeskundige C. Weber in haar rapport van 10 februari 2015 voldoende gemotiveerd waarom de geselecteerde functies voor appellant passend zijn, leidend tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,32%.
4.4.
Uit wat in 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
H.O. Kerkmeester als leden, in tegenwoordigheid van N. Veenstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. Veenstra

NK