Uitspraak
30 april 2015, 13/7788 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft in eerste instantie een WGA-vervolguitkering aangevraagd, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%. Na bezwaar en een daaropvolgende uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van appellant ongegrond werd verklaard, heeft appellant hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 25 januari 2017 behandeld.
Tijdens de zitting heeft appellant, bijgestaan door zijn advocaat mr. J.L. Wittensleger, zijn standpunt toegelicht dat hij meer beperkingen heeft dan in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 maart 2013 is opgenomen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman en heeft de eerdere beslissing verdedigd. De Raad heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.
De Raad concludeert dat het onderzoek van het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de FML van 8 december 2014, die meer beperkingen bevat dan de eerdere FML, de basis vormt voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad onderschrijft de conclusie van het Uwv dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 juli 2015 op 65 tot 80% dient te worden vastgesteld. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.