Uitspraak
13.6788 WWB, 13/6789 WWB, 14/6680 WWB, 14/6681 WWB, 16/295 PW
20 november 2013, 13/4231 e.v. (aangevallen uitspraak 1), 27 oktober 2014,
14/4561 e.v. (aangevallen uitspraak 2) en 2 december 2015, 15/4961 (aangevallen uitspraak 3) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
OVERWEGINGEN
15 april 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van
28 augustus 2012 deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.
19 augustus 2013 (bestreden besluit 2), heeft het college de aanvraag van 18 maart 2013 van appellante 1 om bijstand naar de norm voor een alleenstaande afgewezen omdat zij geen verblijfstitel heeft op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
26 juli 2012 afgewezen omdat zij niet beschikt over een verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
2 juni 2014 (bestreden besluit 4), is de namens appellante 3 ingediende aanvraag om bijstand van 26 juli 2012 afgewezen omdat zij niet beschikt over een verblijfstitel op grond waarvan recht op bijstand bestaat.
26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009, en het arrest van de Hoge Raad van
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Hieruit volgt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen en eindigt op het moment waarop de Raad uitspraak heeft gedaan. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, wordt de tijd die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing buiten beschouwing gelaten. Verder is in beginsel een vergoeding gepast van
€ 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 15 april 2013, 19 augustus 2013, 6 mei 2014, 2 juni 2014 en
- draagt het college op met inachtneming van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen en bepaalt dat beroep tegen die besluiten slechts bij de Raad kan worden ingesteld;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af; ·
- veroordeelt het college in de kosten van appellantes tot een bedrag van € 9.884,53;
- bepaalt dat het college aan appellantes het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 587,- vergoedt.
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.