3.3.In reactie hierop heeft de gemachtigde van appellantes laten weten dat nog moet worden beslist over de proceskosten in beroep en in hoger beroep en is verzocht een schadevergoeding toe te kennen wegens overschrijding van de redelijke termijn. Ten aanzien van dit laatste heeft de gemachtigde betoogd dat gezien de zeer jonge leeftijd van het kind in deze procedure en het verblijf van appellantes in de noodopvang van de gemeente [woonplaats] bepleit kan worden dat de standaardtermijnen die door de Raad gehanteerd worden bij de vaststelling van de schade, alsmede de hoogte van de standaard schadevergoeding niet redelijk zijn in de omstandigheden van het geval. Daarbij dient volgens de gemachtigde zwaar mee te wegen dat appellante 2 de Nederlandse nationaliteit heeft, jarenlang onder het bestaansminimum heeft geleefd en daardoor ernstig is belemmerd in haar ontwikkeling. Ook dient te worden meegewogen dat, zoals de gemachtigde van appellantes heeft gesteld, getracht is appellantes over te plaatsen van de noodopvang naar een zogenoemde gezinslocatie, wat meer stress heeft veroorzaakt. Voorts is van belang dat het Unierecht niet conform artikel 4, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toegepast.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Uit 3.1 volgt dat college 1 bestreden besluit 1 niet langer handhaaft. Gelet hierop komt bestreden besluit 1 voor vernietiging in aanmerking, evenals aangevallen uitspraak 1 waarbij dit besluit in zoverre in stand is gelaten.
4.1.2.Uit 3.2 volgt dat college 2 bestreden besluit 2 niet langer handhaaft voor zover daarbij vanaf 13 november 2012 geen bijstand is toegekend naar de voor appellante 1 geldende normbedragen, zodat ook bestreden besluit 2 en aangevallen uitspraak 2, waarbij dit besluit in stand is gelaten, voor vernietiging in aanmerking komen.
4.1.3.De Raad heeft onvoldoende gegevens om zelf in de zaken te voorzien en ziet, nu het in beide zaken voornamelijk om een financiële uitwerking gaat, geen aanleiding voor toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus. De Raad zal daarom college 1 en 2 opdracht geven om nieuwe beslissingen op de bezwaren te nemen, waarbij de colleges tevens beslissingen dienen te nemen over de verzoeken om vergoeding van de kosten in bezwaar. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil, en na bespreking van de wijze van afdoening met partijen ter zitting, ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen de door de colleges te nemen nieuwe besluiten op de bezwaren van appellantes slechts bij hem beroep kan worden ingesteld.
4.2.1.De vraag of de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van de betrokkene gedurende de gehele rechtsgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van betrokkene, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens naar voren komt.
4.2.2.Voor de wijze van beoordeling van een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van
19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Hieruit volgt dat de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in beginsel niet is overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift heeft ontvangen en eindigt op het moment waarop de Raad uitspraak heeft gedaan. Bij de beoordeling of de redelijke termijn is overschreden, wordt de tijd die gemoeid is geweest met het verkrijgen van een prejudiciële beslissing buiten beschouwing gelaten. Verder is in beginsel een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden.
4.2.3.Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het eerste bezwaarschrift door college 1 op 5 december 2012 tot de uitspraak van de Raad zijn vier jaar en ruim negen maanden verstreken. Hiervan telt een periode van twee jaar en twee maanden niet mee in verband met de procedure bij het Hof. Dit betekent dat de redelijke termijn van vier jaar niet is overschreden.
4.2.4.De Raad volgt appellantes niet in hun betoog dat er aanleiding is de redelijke termijn in dit geval te verkorten. Bij dit oordeel is niet uit het oog verloren dat in zaken waarin de belangen van het kind een grote rol spelen voortvarend moet worden gehandeld en dat er zich bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die aanleiding kunnen geven tot een verkorting van die termijn in verband met de belangen die op het spel staan (vergelijk het onder 4.2.2 genoemde arrest van de Hoge Raad, overweging 3.5.1). Met inachtneming van die belangen kan, mede gezien de complexiteit van deze zaak, niet worden gezegd dat de zaak met onvoldoende voortvarendheid is behandeld en daarom niet binnen een redelijke termijn is afgedaan.