ECLI:NL:CRVB:2017:3016

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2017
Publicatiedatum
4 september 2017
Zaaknummer
15/7664 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering WIA-uitkering en motiveringsgebrek in besluitvorming

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 25 augustus 2017, wordt de weigering van een WIA-uitkering aan appellant besproken. Appellant, die als chauffeur werkte, is sinds 7 juni 2012 uitgevallen door lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant per 5 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en zijn bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat er een motiveringsgebrek was, omdat het Uwv pas in beroep had gereageerd op het standpunt van appellant dat er sprake was van een medische afzakker.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was en dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onvoldoende rekening hielden met zijn nekklachten. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv tegen elkaar afgewogen. De Raad concludeert dat het standpunt van het Uwv, dat er geen beperkingen ten aanzien van het nekgebruik in de FML behoeven te worden neergelegd, onvoldoende gemotiveerd is. De Raad wijst op de specialistische informatie van de behandelend artsen, die pleit voor een beperking van nekbelasting.

De Raad oordeelt dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en berust op een gebrekkige motivering, in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het bestreden besluit binnen zes weken te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

15/7664 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant van 29 september 2015, 14/7028 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 25 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.M. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken in geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1. Appellant is laatstelijk fulltime werkzaam geweest als chauffeur. Op 7 juni 2012 is hij voor dit werk uitgevallen met lichamelijke klachten. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 15 mei 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat appellant per 5 juni 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, bij besluit van 16 oktober 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er sprake was van een motiveringsgebrek omdat het Uwv pas in beroep heeft gereageerd op het door appellant in bezwaar ingenomen standpunt dat er sprake is van een zogenoemde medische afzakker. Het Uwv heeft appellant in dat standpunt gevolgd, naar aanleiding waarvan het maatmanloon en de maatmanomvang gewijzigd zijn vastgesteld.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de bij appellant vastgestelde beperkingen op een juiste manier zijn vertaald in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 april 2014. De rechtbank heeft de belasting van de geselecteerde functies vergeleken met de FML en daarbij de toelichting betrokken die de arbeidsdeskundigen hebben gegeven bij de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat de belastbaarheid van appellant in deze functies niet wordt overschreden.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich tegen de uitspraak gekeerd en heeft aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig dan wel onvolledig is geweest. De beperkingen als neergelegd in de FML komen onvoldoende tegemoet aan zijn nekklachten en de beperkingen die hij ondervindt. Appellant heeft er hierbij gewezen op de brief van I. D’eer, revalidatiearts, van 1 augustus 2014. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant brieven ingebracht van dr. N. Kamerling, neurochirurg, van 28 mei 2015 en 28 juli 2015. Appellant heeft tevens gesteld dat de geselecteerde functie van parkeercontroleur ten onrechte aan de schatting ten grondslag is gelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Tussen partijen is alleen nog in geding of het Uwv de belastbaarheid van appellant op de datum in geding juist heeft vastgesteld en of de in het arbeidskundig onderzoek voor appellant geselecteerde functies uit medisch opzicht geschikt voor hem zijn.
4.2.
De Raad acht het standpunt van het Uwv als neergelegd in de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2014, 25 maart 2015, 6 juni 2017 en
6 juli 2017 dat geen beperkingen ten aanzien van het nekgebruik behoeven te worden neergelegd in de FML onvoldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat gezien de specialistische informatie, waarbij ook is gewezen op de informatie van D’eer, het belasten van de nek medisch gezien verantwoord is, mits de belastbaarheid en daarmee grenzen niet overschreden worden. De Raad is van oordeel dat deze conclusie niet in overeenstemming is met de gegevens van de behandelend artsen en met name niet gedragen wordt door de brief van D’eer. Uit deze brief, in combinatie met de brief van de huisarts van 11 augustus 2014, komt naar voren dat er sprake zou moeten zijn van het geheel beperken van nekbelasting. Dit wordt ook beschreven in het rapport van de verzekeringsarts van 23 april 2014 en dit is niet neergelegd in de FML. Er zijn immers geen beperkingen opgenomen op het aspect 4.17. Daarbij wordt ook in overweging gegeven het beoordelingspunt 5.8 van de FML te betrekken gelet op de relatie tussen beide punten.
5.1.
Gelet op wat is overwogen onder 4.2 is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en berust het besluit op een gebrekkige motivering, zodat het is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5.2.
Er bestaat aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) I.G.A.H. Toma

NW