ECLI:NL:CRVB:2017:3

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
15/5933 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot deelname aan collectieve zorgverzekering door college van burgemeester en wethouders van Steenbergen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), had verzocht om deelname aan de collectieve zorgverzekering van de gemeente Steenbergen bij zorgverzekeraar VGZ. Het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen had dit verzoek afgewezen, omdat appellante zich niet tijdig had aangemeld. De Raad heeft vastgesteld dat de aanmelding voor deelname aan de collectieve zorgverzekering slechts eenmaal per jaar op 1 januari kan plaatsvinden en dat appellante zich niet voor 31 december 2013 had gemeld. Appellante stelde dat zij zich op 20 december 2013 had aangemeld, maar de Raad oordeelde dat zij dit niet voldoende had onderbouwd met objectieve en verifieerbare gegevens. De Raad concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat appellante zich niet tijdig had aangemeld en dat er geen grond was voor het oordeel dat het college tekort was geschoten in zijn informatieplicht. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/5933 WWB
Datum uitspraak: 3 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2015, 15/1218 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Steenbergen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.G.A. Mattheussens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Mattheussens. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.H.J. Kerstens.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheids-voorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellante nam deel aan de collectieve zorgverzekering van de gemeente Roosendaal bij zorgverzekeraar CZ (CZ). Zij is in september 2013 verhuisd van de gemeente Roosendaal naar de gemeente Steenbergen.
1.2.
Appellante heeft op 29 januari 2014 telefonisch te kennen gegeven collectief verzekerd te willen zijn via de gemeente Steenbergen bij zorgverzekeraar VGZ (VGZ).
1.3.
Bij besluit van 25 maart 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2015 (bestreden besluit), heeft het college het verzoek van appellante afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat appellante niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 39 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2014, omdat de instroom in de collectieve zorgverzekering slechts eenmaal per jaar op 1 januari kan plaatsvinden en appellante zich niet voor 31 december 2013 heeft gemeld voor deelname aan de collectieve zorgverzekering bij VGZ.
1.4.
Naar aanleiding van een daartoe ingediend verzoek neemt appellante met ingang van
1 januari 2015 deel aan de collectieve zorgverzekering van de gemeente Steenbergen bij VGZ.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Daartoe heeft zij, samengevat, aangevoerd dat zij zich reeds op 20 december 2013, en daarmee wel tijdig, heeft gemeld bij het college om haar verzoek om deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering van de gemeente Steenbergen in te dienen. Voorts heeft appellante, subsidiair, aangevoerd dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld door appellante niet tijdig en volledig te informeren over de aanmelddatum voor deelname aan de collectieve zorgverzekering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 35, derde lid, van de Wet werk en bijstand, zoals dat luidde ten tijde hier van belang, kan in afwijking van het eerste lid bijzondere bijstand aan een persoon worden verleend in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering of in de vorm van een tegemoetkoming in de kosten van de premie van een dergelijke verzekering zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de kosten van die verzekering of die premie ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn.
4.2.
Ingevolge artikel 39 van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2014 van de gemeente Steenbergen (Beleidsregels) kunnen belanghebbenden met een netto inkomen van maximaal 110% van de geldende bijstandsnorm op aanvraag deelnemen aan de collectieve zorgverzekering VGZ Gemeentepakket. Uit de toelichting bij artikel 39 van de Beleidsregels volgt dat instroom in deze verzekering eenmaal per jaar mogelijk is op 1 januari.
4.3.
De beroepsgrond van appellante dat zij zich wel tijdig heeft gemeld om deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering VGZ van de gemeente Steenbergen, slaagt niet. Uit de gedingstukken blijkt niet anders dan dat appellante zich eerst op 29 januari 2014 met haar verzoek heeft gemeld bij het college. Appellante heeft haar stelling dat zij reeds op
20 december 2013 heeft verzocht om deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering van de gemeente Steenbergen niet aan de hand van objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt. Het college heeft dan ook terecht geconcludeerd dat appellante zich niet tijdig heeft gemeld en op die grond de aanvraag om deelname aan de collectieve zorgverzekering VGZ van de gemeente Steenbergen in 2014 op goede grond afgewezen.
4.4.
Anders dan appellante betoogt, bestaat er geen grond voor het oordeel dat het college tekort is geschoten door appellante niet volledig te informeren over de uiterste aanmelddatum voor deelname aan de collectieve zorgverzekering. Het college heeft appellante in de bijlagen bij besluiten van 6 november 2013 en 19 december 2013 over door haar verzochte bijzondere bijstand, respectievelijk langdurigheidstoeslag, geïnformeerd over de mogelijkheid van deelname aan de collectieve zorgverzekering. Hierin wordt de instroomdatum van deelname per 1 januari van het volgende jaar expliciet genoemd. Daarbij is tevens opgemerkt dat de betrokkene, afhankelijk of hij aan de gestelde voorwaarden voldoet, kan (blijven) deelnemen. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de klantmanager. Het lag dan ook op de weg van appellante om bij het college te informeren of zij na haar verhuizing ook in de gemeente Steenbergen kon deelnemen aan een collectieve zorgverzekering. Anders dan appellante kennelijk meent, heeft zij er in redelijkheid niet vanuit kunnen gaan dat de collectieve zorgverzekering van de gemeente Steenbergen bij dezelfde zorgverzekeraar zou lopen als die van de gemeente Roosendaal. Dat in eerder bedoelde bijlagen niet expliciet is gewezen op de mogelijkheid dat een betrokkene van verzekeraar zal moeten wisselen, leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Daarbij komt dat het college tevens door middel van een artikel in de ‘Steenbergse Bode’ algemene informatie over de collectieve zorgverzekering bekend heeft gemaakt. Hierin is de zorgverzekeraar VGZ genoemd en is erop gewezen dat in geval een betrokkene bij een andere zorgverzekeraar is verzekerd, de huidige verzekering voor 1 januari 2014 moet worden opgezegd.
4.5.
Dat appellante wel tijdig informatie heeft ingewonnen bij CZ en deze zorgverzekeraar haar bij brief van 30 december 2013 op het verkeerde been heeft gezet, door te melden dat zij deelneemt aan een collectieve verzekering bij CZ, regardeert het college niet. Het college was daarom niet vanwege deze informatie van CZ gehouden om, in afwijking van zijn beleid, appellante alsnog per 1 januari 2014 toe te laten tot de collectieve zorgverzekering bij VGZ, zo dat al mogelijk zou zijn geweest.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink als voorzitter en W.F. Claessens en
F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van J. Smolders als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 januari 2017.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) J. Smolders

HD