Uitspraak
26 februari 2017 is overleden. Bij brief van 13 juli 2017 heeft mr. Van der Kolk de Raad meegedeeld dat de enig erfgenaam van appellante de procedure wil voortzetten.
mr. Van der Kolk zijn, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.
OVERWEGINGEN
1 januari 2012 recht is ontstaan op een IVA-uitkering. Bij besluit van 2 januari 2014 is het bezwaar tegen het besluit van 9 april 2013 (bestreden besluit), onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 december 2013, ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
10 februari 2015 geconcludeerd dat appellante vanaf de kindertijd een hypermobiliteitssyndroom heeft met instabiliteit van duim en vingergewrichten. Inmiddels zijn er als gevolg van dat syndroom ook artrotische veranderingen in meerdere handgewrichten en forse degeneratieve veranderingen in de lumbale wervelkolom. De verminderde belastbaarheid is volgens de deskundigen eerder opgetreden dan 1 januari 2012. Dat is als volgt gemotiveerd: het hypermobiliteitssyndroom is een constitutionele aandoening, die meestal op jong volwassen leeftijd de eerste klachten van spieren en gewrichten geeft. Door de instabiliteit van de gewrichten is de kans op secundaire schade aan de gewrichtsvlakken aanzienlijk verhoogd. Dit manifesteert zich op latere leeftijd door
– voortijdige – artrose van de gewrichten. De deskundigen hebben retrospectief niet exact kunnen aangeven met ingang van welk tijdstip bij appellante sprake is van verminderde belastbaarheid. Waarschijnlijk is de lumbale hernia en de operatie in 2001 een luxerend moment geweest voor de chronische rugklachten bij de bestaande hypermobiliteit. In een nader rapport van 16 juni 2015 hebben de deskundigen geconcludeerd dat vóór 2012 het hypermobiliteitssyndroom niet is vastgesteld noch de door hen vastgestelde degeneratieve afwijkingen aan handen, voeten en rug. De klachten van appellante die zij daarvoor had en ook (in 2007) heeft geuit, hadden anders moeten worden gewogen en geduid.
1 januari 2012 vastgestelde beperkingen ook al ten tijde van de beoordeling in november 2006 aanwezig waren. De rechtbank heeft de visie van de deskundigen dat dit wel het geval is “zeker in de wetenschap dat inmiddels sprake is van een hypermobiliteitssyndroom met aanzienlijke gevolgschade” daarvoor onvoldoende geacht. Daarbij heeft de rechtbank opgemerkt dat appellante zelf ook heeft te kennen gegeven dat de klachten na het onderzoek in 2006 weliswaar toenamen, maar dat er eerst in 2012 aanleiding was om – weer – een specialist te raadplegen. Al bij al heeft de rechtbank geconcludeerd dat zich in dit geval feiten of omstandigheden voordoen die grond opleveren de rapporten van de deskundigen niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan de medische grondslag van het bestreden besluit in stand blijven. Het beroep is door haar ongegrond verklaard.
1 januari 2012 had dienen in te gaan, namelijk in 2007.