Uitspraak
,advocaat, hoger beroep ingesteld.
OVERWEGINGEN
.De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 februari 2015.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De appellant ontving sinds 30 mei 2013 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Tijdens een onderzoek naar de rechtmatigheid van deze bijstand, bleek dat appellant in de periode van 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 vier kentekens van auto’s op zijn naam had geregistreerd. Appellant verklaarde dat hij deze auto’s via een vriend had aangeschaft en dat hij geen vergoeding had ontvangen. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft op basis van deze informatie besluiten genomen om de bijstand van appellant te herzien en terug te vorderen, omdat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden. Tevens werd er een boete opgelegd van € 1.715,89, die later werd verlaagd naar € 860,-. De rechtbank verklaarde de beroepen van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en de terugvordering van de gemaakte kosten. De Raad bevestigde dat appellant had moeten melden dat hij betrokken was bij de autotransacties, aangezien deze informatie cruciaal was voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. De Raad oordeelde ook dat de opgelegde boete van 50% van het benadelingsbedrag evenredig was, gezien de normale verwijtbaarheid van appellant. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien.