4.2.Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep, voor zover het zich richtte tegen de niet-betaling van de WAO-uitkering en de terugvordering, ongegrond verklaard. Het beroep tegen het bestreden besluit voor zover dat zich richtte tegen de boete van € 17.251,69 heeft de rechtbank gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd. Het beroep, voor zover dat zich richtte tegen het besluit van 3 maart 2015 heeft de rechtbank ongegrond verklaard. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven over de proceskosten en het griffierecht.
4.2.1.De rechtbank heeft overwogen dat de in artikel 80, eerste lid, van de WAO en artikel 33a, tweede lid, van de Wet Suwi bedoelde ministeriële regeling of algemene maatregel van bestuur tot op heden niet tot stand zijn gekomen. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de onderzoeksplicht van het Uwv beperkt is tot de gegevens die kunnen worden verkregen uit de polisadministratie, de verzekerdenadministratie en de basisadministratie. Deze administraties geven echter geen inzicht in de inkomsten die appellant in de periode in geding als zelfstandige heeft verworven. De rechtbank heeft appellant niet gevolgd in zijn betoog dat gelet op de tweede volzin van het eerste lid van artikel 80 van de WAO de informatieplicht die is vervat in het eerste lid, niet van toepassing is op gegevens over zijn inkomsten als zelfstandige die het Uwv via de Belastingdienst zou kunnen verkrijgen. De verwijzing van appellant naar artikel 54, derde lid, onder b, van de Wet Suwi leidt niet tot een ander oordeel omdat in dat artikel slechts is geregeld dat informatie die door het Uwv wordt opgevraagd kosteloos wordt verstrekt door de Belastingdienst. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat de in artikel 80, eerste lid, van de WAO vervatte mededelingsplicht ten aanzien van de verwerving van inkomsten als zelfstandige in de volle omvang op appellant rustte.
4.2.2.Voor zover appellant heeft aangevoerd dat het Uwv bekend was en kon zijn dat hij inkomsten als zelfstandige genoot omdat hij dit telefonisch had doorgegeven, heeft de rechtbank overwogen dat het risico dat telefonisch doorgegeven feiten en omstandigheden niet of op onjuiste wijze door het Uwv worden verwerkt, en dat het feit dat een gesprek met een medewerker van het Uwv niet wordt geregistreerd, voor rekening en risico van appellant komt. Dat appellant na zijn verhuizing naar Duitsland geen inkomstenformulieren van het Uwv heeft ontvangen om zijn inkomsten schriftelijk op te geven doet niet af aan de op appellant rustende verplichting om onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden te melden die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat appellant jarenlang, tot en met 2007, zijn inkomsten bij het Uwv heeft opgegeven, zodat hij redelijkerwijs kon weten dat zijn inkomsten als zelfstandige van invloed konden zijn op de hoogte van zijn uitkering.
4.2.3.Ten aanzien van de gestelde verjaring van de terugvordering (ook) vanaf 2008 heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv pas door de uitkomst uit het onderzoek van het project in 2012 op de hoogte is gebracht van een mogelijk onverschuldigde betaling aan appellant. De onderhavige besluitvorming heeft binnen vijf jaar daarna plaatsgevonden, zodat van enige verjaring van het recht op terugvordering van appellant vanaf 2008 geen sprake kan zijn. Van dringende redenen om af te zien van de terugvordering was volgens het rechtbank geen sprake.
4.2.4.Ten aanzien van de boete heeft de rechtbank overwogen dat appellant de op hem rustende inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen en dat bij hem sprake is van volledige verwijtbaarheid. Omdat appellant in staat was de boete ineens te voldoen, is de boete naar het oordeel van de rechtbank evenredig.
5. Appellant heeft in hoger beroep gesteld dat wel is voldaan aan de inlichtingenplicht. Appellant heeft daarvoor verwezen naar artikel 80, eerste lid, tweede volzin, van de WAO en hij heeft er mede op gewezen dat de overheid over de gegevens beschikte. Appellant heeft er voorts op gewezen dat hij redelijkerwijs niet hoefde te weten dat zijn inkomsten van invloed konden zijn op zijn WAO-uitkering, nu hij ook in 2006 en 2007 al inkomsten als zelfstandige had doorgegeven aan de afdeling WW van het Uwv en zijn inkomenssituatie na 2007 niet wezenlijk is veranderd. Appellant heeft herhaald dat het Uwv op zijn laatst begin 2008 wist dat onverschuldigd werd betaald en heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering is verjaard tot 1 februari 2009. Ten aanzien van de boete heeft appellant gesteld dat bij hem iedere verwijtbaarheid ontbreekt.
6. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
7. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
7.1.1.Artikel 80, eerste lid, van de WAO, luidt:
Degene, die de wachttijd, bedoeld in artikel 19 doormaakt, dan wel aanspraak maakt op of in het genot is van een arbeidsongeschiktheidsuitkering, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 54 de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten of omstandigheden, waarvan het hun redelijkerwijs duidelijk is, dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of het bedrag, dat daarvan wordt uitbetaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
7.1.2.Artikel 33a, tweede lid, van de Wet Suwi, luidt:
De gegevens, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden verwerkt, worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen niet verkregen van de in het eerste lid genoemde personen, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35, alsmede de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere administraties worden aangewezen waarvoor de eerste zin van toepassing is, worden regels gesteld over de gegevens die het betreft en kunnen administraties worden aangewezen waarvoor de eerste zin tijdelijk niet van toepassing is. Indien het authentieke gegevens uit andere basisregistraties betreft, is dit lid van overeenkomstige toepassing.
7.1.3.Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO wordt, indien degene, die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, inkomen geniet doordat hij arbeid is gaan verrichten, die arbeid gedurende een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar niet aangemerkt als arbeid als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, en wordt de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering niet uitbetaald indien het inkomen zodanig is, dat als die arbeid wel de in artikel 18, vijfde lid, bedoelde arbeid zou zijn, niet langer sprake zou zijn van een arbeidsongeschiktheid van ten minste 15%.
7.1.4.Op grond van artikel 57, eerste lid, van de WAO wordt de uitkering die onverschuldigd is betaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
7.1.5.Op grond van artikel 29a, eerste lid, van de WAO, legt het Uwv een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen bedoeld in artikel 80.