ECLI:NL:CRVB:2017:2911

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
24 augustus 2017
Zaaknummer
16/1254 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een verzekerde zonder werkgever na een zorgvuldige medische beoordeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die ziekengeld ontving op grond van de Ziektewet (ZW) na zijn ziekmelding op 14 april 2014. De Centrale Raad van Beroep oordeelt over de beëindiging van de ZW-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 14 mei 2015. De appellant, die voorheen als magazijnmedewerker werkte, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat stelde dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank Midden-Nederland heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig is uitgevoerd. De Raad onderschrijft de bevindingen van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige, die concludeerden dat de appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kan verdienen. De Raad stelt vast dat de aan de beoordeling ten grondslag liggende functies medisch geschikt zijn voor de appellant en dat de berekening van het maatmaninkomen correct is uitgevoerd. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

16/1254 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 januari 2016, 15/4937 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.E. Jacobs, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacobs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.A.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft na zijn ziekmelding op 14 april 2014 wegens pijnklachten ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellant voor de ziekmelding heeft verricht, was in de functie van magazijnmedewerker.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is appellant op 16 maart 2015 onderzocht door een arts van het Uwv. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2015. Een arbeidsdeskundige heeft een vijftal functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog meer dan 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 2 april 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 mei 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voor appellant vastgestelde FML op
16 juli 2015 aangepast door op grond van de psychische klachten van appellant ook beperkingen aan te nemen in de rubrieken 1 (persoonlijk functioneren) en 2 (sociaal functioneren). Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een aantal functies in een SBC-code die niet aan de schatting ten grondslag is gelegd, laten vervallen. Daarnaast heeft hij binnen de SBC-code 111171 een andere functie geselecteerd. In zijn rapport van
17 augustus 2015 is hij eveneens tot de conclusie gekomen dat appellant meer dan 65% van het maatmaninkomen kan verdienen. Bij besluit van 19 augustus 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 april 2015 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld, dat de bevindingen van deze arts niet voor onjuist kunnen worden gehouden en dat de geschiktheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies in voldoende mate is aangetoond. Voor het overige is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat in het bestreden besluit van een onjuist maatinkomen is uitgegaan. Aangezien de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn in beroep uitgebrachte rapport van 7 december 2015 het juiste maatmaninkomen heeft berekend en op basis van dit maatmaninkomen eveneens een mate van arbeidsongeschiktheid heeft berekend van minder dan 35%, heeft de rechtbank dit gebrek in het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht gepasseerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Daarnaast heeft hij gesteld dat hij met name in verband met zijn psychische klachten meer beperkingen heeft en dat voor hem een urenbeperking zou moeten gelden. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft hij, evenals in beroep, informatie overgelegd van i-psy. De geselecteerde functies acht hij niet geschikt, omdat hij meer beperkingen heeft.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 februari 2017 overgelegd en verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken arbeidsongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat de verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste jaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak (van de Raad) van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht, wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat deze arts appellant op de hoorzitting heeft gezien en bij zijn beoordeling de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelend sector. Voorts is in overweging genomen dat een verzekeringsarts bezwaar en beroep nog heeft gereageerd op de door appellant in beroep en in hoger beroep ingebrachte informatie van i-psy. Voor wat betreft de voor appellant vastgestelde belastbaarheid wordt overwogen dat de arts van het Uwv op grond van de fysieke klachten van appellant in de FML van 16 maart 2015 reeds beperkingen heeft aangenomen in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen. Vervolgens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep deze FML in bezwaar op 16 juli 2015 aangepast door op grond van de psychische klachten van appellant tevens beperkingen aan te nemen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Op grond van de beschikbare medische gegevens kan niet worden vastgesteld dat daarmee de beperkingen van appellant zijn onderschat. De informatie van i-psy leidt niet tot een ander oordeel. Deze informatie dateert van geruime tijd na de datum in geding en bovendien zijn op grond van de angstklachten van appellant reeds beperkingen aangenomen in de FML van 16 juli 2015. De informatie van
i-psy is gezien de beschreven klachten en diagnose niet in tegenspraak met de conclusies van de artsen van het Uwv. Voor een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien omdat bij appellant op grond van zijn klachten geen sprake is van een aanzienlijke energetische beperking en evenmin sprake is van een duidelijk verhoogde rustbehoefte. Ook dat standpunt wordt niet onjuist geacht. De ingebrachte informatie van
i-psy geeft evenmin concrete aanknopingspunten voor aanzienlijke en energetische beperkingen. Het vorenstaande betekent dat de in de FML van 16 juli 2015 voor appellant vastgestelde beperkingen niet zijn onderschat en dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
4.3.
Ook wordt de rechtbank gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Daarvoor wordt verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 17 augustus 2015 en 7 december 2015, waarin de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank dat de berekening van het maatmaninkomen door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 december 2015 juist is geweest, wordt eveneens onderschreven. De overwegingen die in de aangevallen uitspraak aan dit oordeel ten grondslag zijn gelegd, worden geheel onderschreven. De grond van appellant dat ook de loongegevens van de maand april 2014 bij deze berekening betrokken hadden moeten worden, slaagt niet. Appellant heeft zich ziek gemeld op 14 april 2014 en dat betekent ingevolge het bepaalde in de artikelen 1, onder i, en 7a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) en artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals deze luiden ten tijde in geding, dat deze maand buiten het refertejaar als bedoeld in artikel 7a van het Schattingsbesluit valt. Bij de berekening van het maatmaninkomen heeft het Uwv daarom de loongegevens over deze maand terecht buiten beschouwing gelaten.
4.5.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.4 heeft het Uwv de ZW-uitkering terecht met ingang van 14 mei 2015 beëindigd en moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) G.J. van Gendt
HD