Uitspraak
20 juni 2016, 15/3461 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een herplaatsingskandidaat die als burgerambtenaar werkzaam was bij het Ministerie van Defensie. Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin haar beroep tegen een besluit van de minister ongegrond werd verklaard. De minister had appellante een disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens ongeoorloofde afwezigheid en het niet nakomen van verplichtingen in het kader van het herplaatsingstraject. Appellante verbleef van 29 september 2014 tot 10 december 2014 zonder toestemming in het buitenland, wat leidde tot het niet voldoen aan haar verplichtingen als herplaatsingskandidaat.
De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de minister niet bevoegd was om een disciplinaire straf op te leggen, omdat in dit geval gebruik gemaakt had moeten worden van de mogelijkheid tot vervroegd overtolligheidsontslag. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. De minister wordt opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 januari 2015. Tevens wordt de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.980,-.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 24 augustus 2017.