Uitspraak
6 augustus 2014. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. van Dokkum, advocaat. Het Uwv is niet verschenen. Het onderzoek ter zitting is geschorst.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die als callcentermedewerker werkte, was sinds 1 juni 2009 ziek en had op 22 februari 2011 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Het Uwv concludeerde op basis van medisch onderzoek dat appellante geschikt was voor haar eigen werk, wat leidde tot de weigering van de uitkering. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat haar klachten, waaronder een dystonie van de rechtervoet en een conversiestoornis, haar werkvermogen belemmerden.
De Raad heeft deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellante te beoordelen. Drie deskundigen hebben rapporten uitgebracht, waarin zij concludeerden dat appellante op de datum in geding geschikt was voor haar eigen werk. De Raad oordeelde dat de bevindingen van de deskundigen consistent en overtuigend waren, en dat er geen aanwijzingen waren dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld in zijn onderzoek. De Raad bevestigde dat appellante met ingang van 30 mei 2011 geschikt was voor haar eigen werk en dat de weigering van de WIA-uitkering terecht was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.