ECLI:NL:CRVB:2017:2883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 augustus 2017
Publicatiedatum
23 augustus 2017
Zaaknummer
14/3389 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor arbeid met PDD-NOS diagnose

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1 januari 2011 in dienst was bij werkgeefster, meldde zich op 21 december 2012 ziek met psychische klachten. Na een onderzoek door een bedrijfsarts op 10 april 2013 werd appellant geschikt geacht voor zijn werkzaamheden, maar het Uwv beëindigde de uitkering per 10 april 2013. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Noord-Nederland bevestigde dit oordeel in een eerdere uitspraak.

In hoger beroep betwistte appellant het oordeel van de rechtbank en voerde aan dat een onafhankelijke deskundige geraadpleegd had moeten worden. Hij overhandigde aanvullende medische informatie, waaronder rapporten van een psychiater en een professor. Het Uwv verwees naar eerdere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts over de medische situatie van appellant. De diagnose PDD-NOS impliceert niet automatisch algehele arbeidsongeschiktheid, en rekening houdend met de beperkingen die deze diagnose met zich meebrengt, werd appellant in staat geacht zijn werkzaamheden te verrichten. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

14/3389 ZW, 16/1379 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
8 mei 2014, 13/3528 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[werkgeefster] te [gemeente 1] (werkgeefster)
Datum uitspraak: 23 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. T.T. Stellingwerff, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft de beroepsgronden aangevuld, medische stukken ingediend en verzocht om vergoeding van schade.
Het Uwv heeft op de nadere stukken gereageerd.
Namens werkgeefster heeft mr. L.K. Wouterse, advocaat, voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
Het Uwv en appellant hebben gereageerd op het incidenteel hoger beroep.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Y. Schippers, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.P.W.M. Wiertz. Voor werkgeefster zijn verschenen drs. J.M.W.N. Derks,
arts-gemachtigde (verzekeringsarts) bijgestaan door mr. Wouterse.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 1 januari 2011 in dienst getreden bij werkgeefster, die voor de Ziektewet (ZW) eigenrisicodrager is. Appellant was laatstelijk via werkgeefster werkzaam bij [bedrijf] als [functie] voor contractueel 36 uur per week. Op 21 december 2012 is appellant uitgevallen met psychische klachten. Per 3 januari 2013 is het dienstverband beëindigd. Op 10 april 2013 is appellant door een bedrijfsarts, werkzaam bij Arbodienst Acture, onderzocht. Deze arts heeft appellant per 10 april 2013 weer geschikt geacht voor zijn werkzaamheden bij [bedrijf] . Bij besluit van 18 april 2013 is appellant medegedeeld dat per 10 april 2013 geen recht meer bestaat op ziekengeld.
1.2.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 april 2013. Bij beslissing op bezwaar van 18 november 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Aan dat besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 15 november 2013 ten grondslag.
1.3.
Hangende de bezwaarprocedure tegen het bestreden besluit heeft appellant zich op
24 juli 2013 opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 22 augustus 2013 bepaald dat appellant per
24 juli geen recht heeft op ziekengeld omdat hij geschikt is om zijn werk te doen. Tegen dat besluit is geen bezwaar gemaakt.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep met voldoende zorgvuldigheid tot stand is gekomen en dat deze arts zijn oordeel inzichtelijk heeft gemotiveerd. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat deze arts naast de dossiergegevens, waaronder de rapporten van verzekeringsarts Niemeijer van
23 augustus 2013 en van maatschappelijk werkster Hellferich van 26 augustus 2013, de bevindingen van het spreekuurcontact van 15 november 2013 heeft betrokken. Tevens heeft de rechtbank overwogen dat volgens het Uwv geen gegevens bekend zijn geworden over het ziekteverleden van appellant, en dat appellant evenmin gegevens heeft overgelegd op grond waarvan aan het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep getwijfeld zou kunnen worden.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank betwist. Appellant bestrijdt het oordeel van de artsen van het Uwv en is van oordeel dat een onafhankelijke deskundige had moeten worden geraadpleegd. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn standpunt nadere informatie overgelegd, waaronder een rapport van de psychiater V. van Beusekom van 13 november 2014, een rapport van prof. dr. R.A.C. Hoksbergen van 18 november 2015 en besluiten van de gemeente [gemeente 2] van inzake vrijstelling arbeidsverplichting en maatschappelijke ondersteuning.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 maart 2015 en de reacties van deze arts op de door appellant nader ingezonden stukken, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken recht op ziekengeld. Ingevolge het vijfde lid van artikel 19 van de ZW wordt ten aanzien van een verzekerde die geen werkgever heeft onder zijn arbeid verstaan: werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid worden onderschreven. Er is geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellant op de datum in geding. Uit het in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater Van Beusekom blijkt dat bij appellant de diagnose PDD-NOS is gesteld. Daarnaast is volgens de psychiater sprake van een hechtingsstoornis, acculturatieproblemen en (psycho) sociale problematiek. In het rapport van 31 maart 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemotiveerd dat de diagnose PDD-NOS niet wil zeggen dat er sprake is van algehele arbeidsongeschiktheid. Wel hangen met deze diagnose beperkingen samen, welke voornamelijk betrekking hebben op communicatieve vaardigheden. Rekening houdend met deze beperkingen moet appellant echter in staat worden geacht de werkzaamheden van [functie] te verrichten. De communicatieve aspecten in die functie zijn beperkt en appellant heeft de functie ook langdurig vervuld. Indien er bij de beschreven psychische problematiek sprake zou van PTSS – de medische informatie is op dit punt niet eenduidig – geldt eveneens dat niet gebleken is dat dit een belemmering zou zijn voor het verrichten van de maatgevende arbeid. Het daarover gestelde in het rapport van 26 mei 2016 van Derks wordt onderschreven. Gelet op dit oordeel is er geen aanleiding een deskundige te benoemen, zoals door appellant verzocht.
4.4.
Het hoger beroep van appellant slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Aan de voorwaarde dat het hoger beroep gegrond wordt verklaard is niet voldaan.
Het incidentele hoger beroep behoeft daarom geen bespreking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding. Voor zover in de verzochte proceskosten een verzoek om schadevergoeding dient te worden gelezen geldt, gelet op de uitkomst van het geding, hetzelfde oordeel.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) N. van Rooijen

AB