Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 december 2012 tot en met 31 maart 2013 werkzaamheden verricht voor [naam werkgever] (werkgever). Voor deze werkzaamheden ontving appellant maandelijks een salaris van € 2.467,82 bruto.
24 juni 2013 te herzien en te bepalen dat appellant vanaf 1 april 2013 recht heeft op een WW‑uitkering, maar dat deze blijvend wordt geweigerd over het aantal uren waarover het recht op WW-uitkering niet zou zijn ontstaan of zou zijn geëindigd, omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden. Subsidiair heeft het Uwv het standpunt ingenomen dat appellant niet aanmerking komt voor een WW-uitkering, omdat hij geen werknemer is in de zin van de WW.
30 juni 2016 een nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit 2) genomen. Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard, het eerdere standpunt herzien en bepaald dat appellant met ingang van 1 april 2013 in aanmerking komt voor een WW-uitkering naar een gemiddeld aantal arbeidsuren van 40 uren per week en gebaseerd op een dagloon van € 116,13. Het Uwv heeft het dagloon van appellant vastgesteld met inachtneming van artikel 62, eerste lid, van Verordering (EG) nummer 883/2014
(Vo 883/2004). Daarbij is het Uwv uitgegaan van het brutoloon van € 2.467,82 dat appellant in de periode van 1 december 2012 tot en met 31 maart 2013 heeft genoten voor de door hem verrichte werkzaamheden voor werkgever. Het Uwv heeft daarbij te kennen gegeven dat hij binnen Vo 883/2004 geen mogelijkheden ziet om het dagloon op een andere wijze vast te stellen.
€ 2.467,82 bruto. Appellant heeft tegen deze verlaging van zijn loon geprotesteerd. Omdat appellant recht meent te hebben op het hogere brutoloon van € 3.064,45 dient het dagloon volgens hem daarop en niet op het laatstelijk betaalde loon te worden gebaseerd. Verder heeft appellant verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over de nabetaling van
WW-uitkering.
1 december 2012 tot en met 31 maart 2013, waarin hij werkzaamheden voor werkgever verrichtte, onderworpen was aan de Nederlandse wetgeving. De nationale regelgeving met betrekking tot de berekening van het dagloon was ten tijde in geding neergelegd in het Besluit dagloonregels werknemersverzekeringen (Besluit).
31 maart 2013. Appellant heeft tegen deze berekening slechts ingebracht dat het Uwv ten onrechte is uitgegaan van het door werkgever feitelijk betaalde loon, omdat hij naar zijn zeggen recht had op het hogere loon dat hij tot 1 december 2012 maandelijks uitbetaald heeft gekregen.
BESLISSING
€ 166,- vergoedt.
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Borman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.