ECLI:NL:CRVB:2017:2814
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.H.M. van de Ven
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Weigering van bijzondere bijstand voor griffierecht en procesbelang in bestuursrechtelijke procedures
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen om bijzondere bijstand voor griffierecht. Appellant had aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand in verband met griffierechten voor procedures bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De aanvragen werden door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg afgewezen, omdat appellant de noodzaak van de kosten niet aannemelijk had gemaakt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond.
De Raad overwoog dat appellant geen actueel procesbelang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep voor de aanvragen 1 tot en met 3, omdat de procedures bij de rechtbank waren geëindigd in niet-ontvankelijkverklaringen wegens niet tijdige voldoening van het griffierecht. Hierdoor kon appellant met het verkrijgen van bijzondere bijstand niet meer het beoogde doel bereiken. Het hoger beroep werd in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
Wat betreft aanvraag 4, die betrekking had op de kosten van griffierecht bij de ABRS, oordeelde de Raad dat het college terecht had geweigerd om bijzondere bijstand te verlenen. Appellant had onvoldoende informatie verstrekt om de noodzaak van de procedure en de bijbehorende kosten aan te tonen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college niet gebonden was aan eerdere beslissingen over soortgelijke aanvragen. De Raad benadrukte dat het aan appellant was om de noodzakelijkheid van de kosten aannemelijk te maken, en dat hij hierin niet was geslaagd.