ECLI:NL:CRVB:2017:2797

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
11 augustus 2017
Zaaknummer
16/514 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van uitkeringen op basis van niet-nakoming inlichtingenplicht door appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidwet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), had zijn uitkering en toeslag ontvangen over een periode waarin hij als zelfstandige werkzaamheden had verricht zonder dit te melden aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had de uitkering en toeslag ingetrokken en teruggevorderd, wat de appellant aanvocht. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het Uwv voldoende bewijs had geleverd dat de appellant zijn inlichtingenplicht had geschonden door geen melding te maken van zijn activiteiten, die als handel konden worden beschouwd.

De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen om zijn werkzaamheden en inkomsten te melden. De Raad stelde vast dat de appellant geen administratie had bijgehouden van zijn activiteiten en dat de gegevens die hij had overgelegd niet als controleerbaar konden worden beschouwd. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de uitkeringen en toeslagen had ingetrokken en dat er geen dringende redenen waren om van de terugvordering af te zien. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/514 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
15 december 2015, 15/1402 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Engels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Engels. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. H. ten Brinke.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 3 februari 2014 heeft het Uwv de uitkering van appellant op grond van de Werkloosheidwet (WW) en de Toeslagenwet (TW) over de periode van 28 augustus 2006 tot en met 6 juli 2008 ingetrokken en de door appellant over die periode volgens het Uwv ten onrechte ontvangen WW-uitkering en toeslag ten bedrage van € 18.015,56 teruggevorderd.
1.2.
Bij besluiten van eveneens 3 februari 2014 heeft het Uwv de uitkeringen van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en TW met ingang van
1 september 2006 ingetrokken en de over de periode van 1 september 2006 tot en met
31 januari 2014 ten onrechte betaalde uitkeringsbedragen van appellant teruggevorderd tot een totaal bedrag van € 116.441,75.
1.3.
Aan deze besluiten ligt het standpunt ten grondslag dat appellant niet aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan omdat hij werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht zonder daarvan melding te doen aan het Uwv. Dat standpunt is gebaseerd op een onderzoeksrapport van 17 januari 2014 van een inspecteur van de Directie Handhaving van het Uwv.
1.4.
Bij besluit van 21 mei 2014 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen bovengenoemde besluiten ongegrond verklaard.
1.5.
Bij uitspraak van 16 januari 2015 heeft de rechtbank Overijssel het beroep van appellant tegen het besluit van 21 mei 2014 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. In die uitspraak is overwogen dat het Uwv onvoldoende onderzoek had verricht naar de vraag of de werkzaamheden en de verdiensten uit die werkzaamheden (al dan niet schattenderwijs) waren vast te stellen.
1.6.
Bij besluit van 28 mei 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv vervolgens, na onderzoek waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een rapport van 25 maart 2015, de bezwaren van appellant wederom ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat in de in geding zijnde periode sprake is geweest van handel door appellant. Nu deze activiteiten van invloed kunnen zijn op de uitkering van appellant, en hij daarvan geen melding heeft gedaan aan het Uwv, heeft appellant de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Het Uwv heeft voldaan aan de door de rechtbank bij uitspraak van
10 januari 2015 opgelegde onderzoeksplicht. Appellant heeft geen administratie of boekhouding bijgehouden van de door hem verrichte activiteiten. Appellant heeft geen concrete en verifieerbare onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat hij 250 uur heeft besteed aan de verkoop van artikelen. De rechtbank is ook anderszins niet gebleken van gegevens op basis waarvan een verantwoorde schatting van de omvang van de werkzaamheden en de daarmee verworven inkomsten kan worden gemaakt. Deze omstandigheid dient voor rekening van appellant te komen. Het Uwv heeft terecht onder toepassing van artikel 22a van de WW en artikel 36a van de WAO de uitkeringen en de toeslag ingetrokken. Op grond van artikel 36 van de WW, artikel 57 van de WAO en artikel 20 van de TW is het Uwv verplicht de ten onrechte verstrekte uitkeringen van appellant terug te vorderen. Van een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien is niet gebleken.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van het Uwv onzorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit berust op een onvoldoende deugdelijke grondslag. Appellant heeft nooit het oogmerk gehad om onjuiste of onvolledige informatie aan het Uwv te verstrekken. Zijn hobby is het verzamelen van bromfietsen en bromfietsonderdelen. Hij adverteert ook op internet, niet om geld te verdienen, maar om zijn hobby te bekostigen. In ieder geval tot 2011 is er geen sprake geweest van overtreding van de regels. Niet alle op internet geplaatste advertenties hebben te maken met zijn hobby. Hij verkocht ook spullen voor familieleden en kennissen. Ook zijn sommige advertenties dubbel geplaatst. De verdiensten staan in geen enkele verhouding tot het teruggevorderde bedrag. De sanctie is onevenredig. Appellant heeft veel minder tijd besteed aan zijn activiteiten dan het Uwv meent. Er had een redelijke schatting moeten plaatsvinden. De strafrechter heeft appellant weliswaar veroordeeld tot een taakstraf, maar heeft de periode waarin onjuist zou zijn gehandeld beperkt tot het tijdvak januari 2010 tot december 2013.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit de onderzoeksrapporten van 17 januari 2014 en 25 maart 2015 blijkt dat appellant in de in geding zijnde periode ongeveer 1150 advertenties op marktplaats.nl heeft geplaatst. Gelet op deze hoeveelheid heeft de rechtbank terecht overwogen dat, ook als er sprake is van dubbele advertenties, deze activiteiten als handel, waarmee geldelijk voordeel kan worden behaald, dienen te worden beschouwd. Dergelijke activiteiten kunnen van invloed zijn op het recht op uitkering en appellant had daarvan, gelet op zijn in artikel 25 van de WW en artikel 80 van de WAO neergelegde inlichtingenplicht, melding moeten doen aan het Uwv, onder opgave van zijn tijdsbesteding en inkomsten. Appellant heeft dat nagelaten. Evenmin heeft appellant een administratie bijgehouden van de werkzaamheden, waaruit zijn tijdsbeslag en zijn verdiensten blijken. Wat appellant aan gegevens heeft overgelegd, waaronder een groot aantal bankafschriften en een door hem opgestelde schatting van het tijdsbeslag, kan niet als een dergelijke controleerbare en verifieerbare administratie worden beschouwd. Met de rechtbank wordt dus geoordeeld dat het niet nakomen van de inlichtingenplicht ertoe geleid heeft dat het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld. Het Uwv heeft dan ook op goede gronden, gelet op de artikelen 22a van de WW en 36a van de WAO, de toekenningsbesluiten ingetrokken. Gelet daarop is ook de grondslag voor de toeslag komen te vervallen, zodat het Uwv gehouden was de toeslag eveneens in te trekken.
4.2.
Het Uwv is, gelet op artikel 36 van de WW, artikel 57 van de WAO en artikel 20 van de TW, verplicht om de ten onrechte verstrekte uitkeringen en toeslagen van appellant terug te vorderen. Dat de politierechter de periode van onjuist handelen zou hebben beperkt kan niet tot een ander oordeel leiden, nu de strafrechter een eigen beoordeling maakt op andere gronden dan de bestuursrechter, waarbij komt dat appellant ook in hoger beroep niet heeft toegelicht van welke strafbare feiten hij werd verdacht, noch waarvan hij is vrijgesproken, noch waarvoor hij is veroordeeld. De omstandigheden die appellant aanvoert vormen geen dringende reden om van de terugvorderingen af te zien. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarbij iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Voor een toetsing aan de evenredigheid van het teruggevorderde bedrag aan de verdiensten, wat daar ook van zij, is daarbij geen plaats.
4.3.
De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB