In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling zonder aanspraak op voorzieningen, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven. Het college had de aanvraag afgewezen en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen hem opvang te bieden. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling verwezen naar eerdere uitspraken en heeft vastgesteld dat de opvang in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) als een voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, waardoor de noodzaak voor Wmo-opvang vervalt. De Raad heeft geoordeeld dat het hoger beroep van het college slaagt, en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad heeft bepaald dat de bezwaren van betrokkene tegen de weigering van opvang ongegrond zijn. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten in hoger beroep. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.