Uitspraak
OVERWEGINGEN
18 augustus 2008 heeft ziek gemeld in verband met een stollingsstoornis (ideopathische trombocytopenie, ITP). Bij besluit van 30 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 oktober 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering en dat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt. Bij besluit van
22 november 2012 is aan appellant meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 12 februari 2013 en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
29 augustus 2013. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van
20 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 21 november 2013 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
4.2. Uitgaande van de gezondheidssituatie van appellant als beschreven in het rapport van De Mooij van 28 augustus 2013 heeft de deskundige gesteld dat in voldoende mate is tegemoetgekomen aan de beperkingen die voortkomen uit de vastgestelde ITP. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de kans op verwondingen in de werksituatie zo klein mogelijk moet worden gehouden, door appellant beperkt te achten voor het werken met scherpe machines/gereedschappen en door hem aangewezen te achten op werk waarin zo nodig terug kan worden gevallen op directe collega’s of een leidinggevende in een noodsituatie. Deze beperkingen zijn volgens de deskundige al op een correcte wijze verwoord in de FML van
29 augustus 2013. De ziekte ITP is volgens de deskundige geen reden waarom appellant zich niet buitenshuis zou kunnen begeven.