ECLI:NL:CRVB:2017:2766

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
14/6469 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WGA-uitkering op basis van medische geschiktheid en beperkingen

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WGA-uitkering van appellant, die als fulltime chauffeur werkte en zich ziek meldde vanwege een stollingsstoornis (ideopathische trombocytopenie, ITP). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 21 november 2013 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant is het hier niet mee eens en heeft hoger beroep ingesteld. Hij stelt dat zijn beperkingen ernstiger zijn dan door het Uwv is aangenomen en verwijst naar rapporten van zijn behandelende artsen die zijn ernstige medische toestand onderbouwen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en een onafhankelijke deskundige benoemd, die concludeerde dat de beperkingen van appellant correct zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De deskundige stelde dat de ziekte ITP geen reden is om aan te nemen dat appellant zich niet buitenshuis kan begeven en dat er voldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen in de geselecteerde functies. De Raad oordeelt dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant geen recht meer heeft op de WGA-uitkering en bevestigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland.

De Raad komt tot de conclusie dat de aangevoerde gronden van appellant niet voldoende zijn om te twijfelen aan de medische geschiktheid voor de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/6469 WIA
Datum uitspraak: 9 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 oktober 2014, 14/1667 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.G. Voets, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Voets. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting is gebleken dat dit niet volledig is geweest. De Raad heeft het onderzoek heropend en een verzekeringsarts tot deskundige benoemd. Door de deskundige L. Greveling-Fockens is op 26 juli 2016 een rapport uitgebracht.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als fulltime chauffeur toen hij zich voor dit werk op
18 augustus 2008 heeft ziek gemeld in verband met een stollingsstoornis (ideopathische trombocytopenie, ITP). Bij besluit van 30 december 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 12 oktober 2010 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering en dat de mate van arbeidsongeschiktheid 100% bedraagt. Bij besluit van
22 november 2012 is aan appellant meegedeeld dat de loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 12 februari 2013 en dat hij vanaf die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellant onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft volgens zijn rapport van 29 augustus 2013 vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, benutbare mogelijkheden heeft. De beperkingen van appellant zijn weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van
29 augustus 2013. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van
20 september 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 21 november 2013 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering, omdat appellant per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 24 januari 2014 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 september 2013, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij ernstiger beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Daarbij heeft hij verwezen naar de in het dossier aanwezige informatie van S. Güner zijn behandelende psychiater psychotherapeut, van 25 maart 2013, die heeft geconcludeerd dat bij appellant sprake is van een ernstige depressieve stoornis met waanachtige hypochondrische gedachten. Ook heeft hij verwezen naar informatie van internist-hematoloog dr. E.J.M. Mattijssen van 2 december 2013, waaruit blijkt dat sprake is van een ernstige therapieresistente ITP, met chronisch zeer lage trombocytengetallen. Ter nadere onderbouwing heeft appellant informatie van zijn behandelend psychiaters uit het jaar 2014 en 2015 overgelegd. Omdat in de geselecteerde functies gewerkt wordt met machines en aan de lopende band, loopt appellant naar zijn zeggen een onaanvaardbaar risico op letsel. Daarbij is volgens appellant ook van belang dat het functies betreft waarin een hoog handelingstempo voorkomt en precisiewerk en repetitief werk voorkomt. Daarom zijn de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt.
3.2.
Het Uwv heeft in verweer verwezen naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 maart 2015 en 17 december 2015 en de op verzoek van het Uwv verrichte psychiatrische expertise van psychiater N.J. de Mooij van 28 augustus 2013. De Mooij is tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van een depressie in engere zin, eenmalige episode, volledig in remissie bij hypochondrie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond hiervan geconcludeerd dat appellant is aangewezen op een werkplek waar hij geen verhoogd risico loopt op letsel en waar hij niet alleen is. Met deze beperkingen is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de geselecteerde functies voldoende rekening gehouden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad heeft het aangewezen geacht zich te laten adviseren door een onafhankelijk deskundige en heeft verzekeringsarts Greveling-Fockens als zodanig benoemd. De deskundige heeft in haar rapport van 26 juli 2016 verslag gedaan van haar onderzoeksbevindingen en vragen van de Raad beantwoord.
4.2. Uitgaande van de gezondheidssituatie van appellant als beschreven in het rapport van De Mooij van 28 augustus 2013 heeft de deskundige gesteld dat in voldoende mate is tegemoetgekomen aan de beperkingen die voortkomen uit de vastgestelde ITP. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de kans op verwondingen in de werksituatie zo klein mogelijk moet worden gehouden, door appellant beperkt te achten voor het werken met scherpe machines/gereedschappen en door hem aangewezen te achten op werk waarin zo nodig terug kan worden gevallen op directe collega’s of een leidinggevende in een noodsituatie. Deze beperkingen zijn volgens de deskundige al op een correcte wijze verwoord in de FML van
29 augustus 2013. De ziekte ITP is volgens de deskundige geen reden waarom appellant zich niet buitenshuis zou kunnen begeven.
4.3.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de deskundige alle voorhanden zijnde medische informatie kenbaar bij haar onderzoek heeft betrokken en haar conclusie van een uitgebreide en begrijpelijke motivering heeft voorzien. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om van het oordeel van de deskundige af te wijken, is geen sprake.
4.4.
De arbeidskundige gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie ingegeven door het standpunt dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Uit 4.3 volgt echter dat moet worden uit gegaan van de juistheid van de FML van 29 augustus 2013. Dit in aanmerking nemend bestaan er geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 21 november 2013 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en B.M. van Dun en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Boer

AB