ECLI:NL:CRVB:2017:2740

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 augustus 2017
Publicatiedatum
9 augustus 2017
Zaaknummer
16/2266 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om loskoppeling van het inkomen van de vader bij de vaststelling van de aanvullende beurs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellante had een verzoek ingediend bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader, vanwege een ernstig en structureel conflict tussen hen. De minister had dit verzoek afgewezen, omdat er volgens hem niet voldoende bewijs was van de conflicteis zoals voorgeschreven in de Wet studiefinanciering 2000.

De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, omdat appellante niet had aangetoond dat er sprake was van een ernstig en structureel conflict met haar vader, zoals vereist door de wet. In hoger beroep heeft appellante nieuwe gegevens en een verklaring van haar huisarts overgelegd, maar de Raad oordeelde dat de situatie niet voldeed aan de strikte eisen voor loskoppeling. De Raad concludeerde dat, hoewel de relatie tussen appellante en haar vader verstoord was, er geen voldoende bijkomende omstandigheden waren die loskoppeling rechtvaardigden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor de conflicteis in gevallen van loskoppeling van het inkomen van ouders bij studiefinanciering.

Uitspraak

16/2266 WSF
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
1 maart 2016, 15/1683 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2017. De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak 16/2265 WSF. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar moeder. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.C. Rots.

OVERWEGINGEN

1.1.
De minister heeft aan appellante vanaf september 2014 studiefinanciering toegekend op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.2.
Appellante heeft op 21 augustus 2014 bij de minister een verzoek ingediend om bij de vaststelling van de aanvullende beurs geen rekening te houden met het inkomen van haar vader (verzoek om loskoppeling), omdat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader.
1.3.
Bij besluit van 20 oktober 2014 heeft de minister het verzoek van appellante afgewezen.
1.4.
De minister heeft het door appellante tegen het besluit van 20 oktober 2014 gemaakte bezwaar bij besluit van 26 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Wegens het ontbreken van een verklaring van een onafhankelijke derde is volgens de minister niet (voldoende) gebleken dat voldaan is aan de conflicteis in de zin van de wet.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellante niet aan de hand van een verklaring van een deskundige, als voorgeschreven in artikel 7 van het Besluit studiefinanciering 2000 (Bsf 2000), heeft aangetoond dat sprake is van een ernstig en structureel conflict met haar vader.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat met de door haar in bezwaar en beroep overgelegde gegevens en de bij brief van 22 februari 2017 ingediende verklaring van haar huisarts is aangetoond dat sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen haar en haar vader.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Volgens de nota van toelichting bij het Bsf 2000, valt bij een ernstig en structureel conflict in de zin van de artikelen 6, eerste lid, aanhef en onder a, en 7 van het Bsf 2000, te denken aan een zodanig fundamenteel en structureel verstoorde relatie dat loskoppeling de enige weg is. Als voorbeelden daarvan worden genoemd gevallen waarbij ernstig lichamelijk of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld dan wel gevallen van diepgaande, met ernstige conflicten gepaard gaande, verschillen van inzicht over met name levensovertuiging, cultuur of geloof.
4.2.
Uit wat appellante heeft aangevoerd, en de ter ondersteuning daarvan overgelegde verklaringen, valt het volgende af te leiden. Tot kort voor de scheiding van appellantes ouders in 2010 was sprake van een onveilige gezinssituatie. Appellante, haar moeder en haar broer moesten regelmatig het huis ontvluchten wegens het agressieve gedrag van vader na overmatig alcoholgebruik. Het alcoholgebruik van vader domineerde het gezin en trok een zware wissel op het gezinsleven. Appellante heeft na de scheiding van haar ouders contact met haar vader onderhouden. De contacten verliepen moeizaam en ontaarden vaak in ruzie of discussies. Het contact is minder geworden nadat vader een vriendin kreeg waar appellante het niet mee kon vinden. Op een gegeven moment was, na de zoveelste ruzie en doordat haar vader aanhoudend op haar leunde met zijn relatieproblemen, voor haar de maat vol en heeft zij in de loop van het jaar 2013 het contact met haar vader geheel verbroken. Appellante wil niets meer met haar vader te maken hebben. Zij vindt dat hij zich nooit als een vader voor haar gedragen heeft.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat de relatie tussen appellante en haar vader structureel is verstoord. Het gedrag van vader, die het tegenover appellante flink heeft laten afweten en geen wezenlijke verantwoordelijkheid voor zijn dochter heeft genomen, moet bijzonder pijnlijk en verdrietig voor appellante zijn. Echter, daaruit kan niet geconcludeerd worden dat loskoppeling aangewezen is. Niet is gebleken van (voldoende) bijkomende omstandigheden daarvoor. Anders dan in het verleden is in de hier van belang zijnde periode, die aanvangt per september 2014, blijkens de overgelegde verklaringen geen sprake van (dreiging van) geestelijke en/of lichamelijke mishandeling van appellante door haar vader.
4.4.
Gelet op wat is overwogen in 4.2 en 4.3 voldoet de situatie van appellante niet aan de strikte conflicteis in de zin van de wet.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskosten in de veroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J. Brand en J.P.A. Boersma als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.S.E.S. Umans

AB