3.4.Uit de in 3.3 weergegeven bepalingen volgt dat de beoordelingsautoriteit een essentiële rol vervult bij de vaststelling van een beoordeling. Het onder 3.2 vermelde standpunt van appellant kan niet worden gevolgd, omdat dat een miskenning van die rol zou betekenen. De beoordelingsautoriteit zou dan immers gehouden zijn de conceptbeoordeling van
15 december 2013 ongewijzigd vast te stellen, ongeacht of hij zich in die conceptbeoordeling kan vinden. Artikel 9, eerste lid, van het Beoordelingsreglement, waarop appellant zich heeft beroepen, kan niet los worden gezien van artikel 7, eerste lid, dat afstemming met de beoordelingsautoriteit vereist voordat het beoordelingsgesprek - het gesprek tussen de beoordelaar en de medewerker over de conceptbeoordeling - plaatsvindt. De rechtbank heeft die afstemming terecht als een essentieel onderdeel van de beoordelingsprocedure aangemerkt. Nu er ten aanzien van de conceptbeoordeling van 15 december 2013 geen afstemming met de boordelingsautoriteit heeft plaatsgevonden, is de vaststelling van de beoordeling conform de conceptbeoordeling reeds hierom terecht geweigerd. De overige gronden die appellant ter zake heeft aangevoerd, kunnen hier dan ook buiten bespreking blijven.
De vastgestelde beoordeling van 7 november 20113.5. De Raad deelt, anders dan appellant, het oordeel van de rechtbank dat, hoewel in het bestreden besluit wordt gerefereerd aan het rechterlijk toetsingskader bij beoordelingen, uit het vervolg van het bestreden besluit blijkt dat het primaire besluit in bezwaar volledig is heroverwogen. In het bestreden besluit is de korpschef inhoudelijk ingegaan op de onderdelen van de beoordeling waarmee appellant zich niet kan verenigen en heeft hij gemotiveerd waarom hij zich, met uitzondering van de toegekende score voor ‘Zelfstandigheid’ - daarvoor is alsnog een hogere score toegekend -, kan vinden in de door de leidinggevende toegekende scores en waarom het door appellant aangevoerde niet tot een hogere score moet leiden. Van strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht is geen sprake.
3.6.1.Appellant heeft verder aangevoerd dat de korpschef de beoordeling ten onrechte niet heeft vastgesteld overeenkomstig de conceptbeoordeling van 15 december 2013. Tevens is appellant de normeringsmaatstaf onduidelijk gebleven, waardoor de beoordeling niet controleerbaar is. Daarbij heeft hij gewezen op artikel 5, derde lid, van het Beoordelingsreglement, waarin staat dat als grondslag voor de beoordeling dient de bij de functie behorende takenmatrix, de behaalde resultaten in de functie en het bij de functie behorende competentieprofiel.
3.6.2.De korpschef heeft hierover ter zitting van de Raad, samengevat, het volgende verklaard. Bij de voormalige politieregio [regio] is nooit formeel een competentieprofiel vastgesteld voor de functie van medewerker [afdeling] . De medewerkers waren in de praktijk echter van de competenties op de hoogte. In de jaargesprekken werd ingegaan op de behaalde resultaten. In de gehanteerde beoordelingsformulieren zijn de competenties genoemd aan de hand waarvan medewerkers [afdeling] zijn beoordeeld.
3.6.3.De Raad stelt vast dat de beoordeling, zoals ook uit het beoordelingsformulier blijkt, is geschied op basis van de resultaatsafspraken van het jaargesprek met appellant - laatstelijk gehouden op 1 juni 2012 -, en op basis van de korpscompetenties Integriteit, Samenwerken en Resultaatgerichtheid en de functiecompetenties Kwaliteitszin,
Servicegerichtheid/Klantgerichtheid, Flexibel handelen of gedrag, (Mondeling) communiceren en Zelfstandigheid. Nu de beoordeelde resultaatsafspraken en (kern)competenties duidelijk zijn, is er, mede gelet op wat de korpschef hierover ter zitting heeft verklaard - de Raad ziet geen aanleiding aan de juistheid van de inhoud van die verklaring te twijfelen -, geen grond om de stelling van appellant, dat de normeringsmaatstaf onduidelijk en de beoordeling daardoor niet controleerbaar is, te onderschrijven. De Raad wijst er in dit verband verder nog op dat de conceptbeoordeling van 15 december 2013, waarin appellant zich kan vinden en waarvan appellant meent dat de korpschef die ongewijzigd had moeten vaststellen, aan de hand van dezelfde resultaatsafspraken, korpscompetenties en functiecompetenties is opgemaakt.
3.7.1.Appellant kan zich vinden in het totaaloordeel (goed) van de beoordeling, maar kan zich er niet in vinden dat de beoordeling op sommige onderdelen afwijkt ten opzichte van de conceptbeoordeling van 15 december 2013.
3.7.2.Volgens vaste rechtspraak van de Raad is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of die beoordeling op voldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het bestuursorgaan dit met concrete feiten onderbouwen. Niet doorslaggevend is dan of elk feit juist is vastgesteld of geduid, het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat. Indien een ambtenaar opkomt tegen de op een onderdeel van een beoordeling gegeven score van een voldoende niveau, ligt het op zijn weg om aannemelijk te maken dat de op dit onderdeel gegeven waardering niet op voldoende gronden berust. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3259. 3.7.3.In dit geval is alleen bij de functiecompetentie ‘(Mondeling) communiceren’ de score 2 (onvoldoende) toegekend. Deze score is in het beoordelingsformulier met concrete feiten onderbouwd. De kritiekpunten ten aanzien van het communiceren komen verder terug in de verslagen van de jaargesprekken van 27 juli 2011 en 1 juni 2012, de conceptbeoordeling van 15 december 2013 en in de toelichting van de informanten op de ingevulde vragenlijst als bedoeld onder 1.5. Het enkele feit dat in de conceptbeoordeling van 15 december 2013, die niet aan de beoordelingsautoriteit is voorgelegd, een score 3 (voldoende) is toegekend, is onvoldoende voor het oordeel dat de vastgestelde beoordeling niet op voldoende gronden berust. Alle overige beoordeelde elementen zijn met score 3 (voldoende) of 4 (goed), en dus positief beoordeeld. Appellant heeft, ook in hoger beroep, niet aannemelijk gemaakt dat de scores, waarvan ten opzichte van de conceptbeoordeling is afgeweken, niet op voldoende gronden berusten.