ECLI:NL:CRVB:2017:2657

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
13/1296 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid bij 17-jarige leeftijd

In deze zaak heeft appellante, geboren op [geboortedatum] 1979, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een Wajong-uitkering toe te kennen. De aanvraag voor deze uitkering werd ingediend op 29 november 2010, maar het Uwv heeft in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 22 februari 2011, vastgesteld dat appellante niet arbeidsongeschikt was op haar 17e verjaardag. De rechtbank Noord-Holland heeft het beroep van appellante tegen deze besluiten ongegrond verklaard.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe feiten zijn die herziening van het besluit rechtvaardigen, met name de verklaringen van psychiater W. Kuyk, die stelde dat de aandoening PDD-NOS ook op haar 17e verjaardag aanwezig was. Het Uwv heeft echter betoogd dat er geen nieuwe feiten zijn en heeft de eerdere besluiten gehandhaafd. De Centrale Raad van Beroep heeft een deskundige, psychiater drs. S. Henselmans, benoemd om de situatie van appellante te beoordelen.

Na onderzoek concludeerde Henselmans dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld of appellante op haar 17e verjaardag arbeidsongeschikt was. De Raad oordeelde dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen bewijs is voor arbeidsongeschiktheid die 52 weken heeft voortgeduurd. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af.

Uitspraak

13/1296 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 februari 2013, 12/2828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.P. van Vulpen, advocaat, hoger beroep ingesteld. In aanvulling op het hoger beroepschrift heeft appellante medische gegevens overgelegd.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, met daarbij gevoegd een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 april 2013.
Op 27 augustus 2014 heeft appellante een brief van psychiater W. Kuyk van april 2012 en informatie van GGZ inGeest van 17 februari 2012 aan de Raad gezonden. Het Uwv heeft hierop gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
3 september 2014.
Desgevraagd heeft het Uwv op 7 september 2015 een schriftelijke reactie aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015. Voor appellante is verschenen mr. Van Vulpen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F.M.J. Eijmael.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend.
De Raad heeft drs. S. Henselmans, psychiater, als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. Deze heeft op 27 oktober 2016 een rapport uitgebracht.
Het Uwv heeft gereageerd op dit rapport.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer.
Partijen hebben toestemming verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedatum] 1979, heeft op 29 november 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 22 februari 2011, gehandhaafd bij besluit van 17 mei 2011, heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij geen Wajong-uitkering krijgt. Bij uitspraak van 8 november 2011 heeft de rechtbank Haarlem het beroep tegen het besluit van 17 mei 2011 ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft appellante geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 26 januari 2012 heeft appellante het Uwv verzocht de aanvraag om een Wajong-uitkering opnieuw in behandeling te nemen omdat er sprake is van nieuwe omstandigheden. Uit psychologisch onderzoek is gebleken dat er sprake is van een erfelijke aandoening die in november 2011 nog niet bekend was.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit van 9 februari 2012, om niet terug te komen van het besluit van
22 februari 2011 omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 mei 2012 ten grondslag. Deze arts heeft in de beoordeling de informatie van psychiater Kuyk van april 2012 betrokken en zich op het standpunt gesteld dat uit de diagnose autismespectrumstoornis/PDD-NOS niet volgt dat er sprake was van beperkingen op 17-jarige leeftijd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verklaringen van psychiater Kuyk herziening van het besluit van 22 februari 2011 rechtvaardigen. Deze arts heeft verklaard dat de aandoening waar appellante aan lijdt, PDD-NOS ook op haar 17e verjaardag aanwezig was.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111, stelt de Raad voorop dat, omdat appellante is geboren voor 1 januari 1980, haar aanspraken, hoewel de aanvraag is ingediend na 1 januari 2010, dienen te worden beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de AAW.
4.1.2.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.1.3.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AAW heeft recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering:
a. de verzekerde van 17 jaar of ouder die arbeidsongeschikt wordt indien hij in het jaar onmiddellijk voorafgaande aan de dag, waarop de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, inkomen heeft verworven uit of in verband met het verrichten van arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven (…);
b. de verzekerde, die op de dag dat hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is; zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.2.1.
De aanvraag van appellante van 26 januari 2012 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd.
4.2.2.
Uitgangspunt is dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Het bestuursorgaan kan zo'n aanvraag inwilligen of afwijzen. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit. Een bestuursorgaan mag dit ook als de rechtzoekende aan zijn verzoek geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb ook nog steeds voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
4.2.3.
Als het bestuursorgaan de herhaalde aanvraag of het verzoek terug te komen van een besluit op inhoudelijke gronden afwijst, dan toetst de bestuursrechter het besluit op die aanvraag of dat verzoek aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden als ware dit het eerste besluit over die aanvraag of dat verzoek. Anders dan voorheen beoordeelt de bestuursrechter dus niet meer ambtshalve of wat een rechtzoekende aan zijn aanvraag of verzoek ten grondslag heeft gelegd nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.2.4.
Hoewel het Uwv zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, heeft het Uwv een volledige heroverweging gemaakt van de medische situatie van appellante op 17-jarige leeftijd en vastgesteld dat op basis van de door appellante ingezonden stukken nog steeds niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe de medische situatie van appellante was op [geboortedag] 1996, haar 17e verjaardag.
4.3.
In dit geding gaat het om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op
[geboortedag] 1996.
4.4.
Om meer inzicht te verkrijgen in de beperkingen van appellante heeft de Raad psychiater Henselmans als deskundige benoemd teneinde van verslag en advies te dienen. In zijn rapport heeft Henselmans de in het dossier aanwezige gegevens en het psychiatrisch onderzoek dat hij heeft verricht besproken. Vervolgens heeft hij zijn conclusies verwoord en de vragen van de Raad beantwoord. Henselmans is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat niet met voldoende zekerheid is vast te stellen of de door hem gestelde diagnoses paniekstoornis met agorafobie en obsessief compulsieve stoornis aanwezig waren ten tijde van de datum in geding, [geboortedag] 1996. Over de PDD-NOS en zwakbegaafdheid kan gesteld worden dat deze classificaties vanaf jonge leeftijd aanwezig zijn. Henselmans heeft vervolgens gerapporteerd dat de door hem aangegeven aanwijzingen voor beperkingen niet transformeerbaar zijn naar de datum in geding. Hij heeft er op gewezen dat een DSM-classificatie niet hoeft te betekenen dat er sprake is van – al dan niet ernstige – psychische beperkingen. De vraag of er voor appellante op [geboortedag] 1996 beperkingen golden voor het verrichten van arbeid heeft Henselmans dan ook niet beantwoord.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Het deskundigenrapport van Henselmans geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, alle beschikbare gegevens van de behandelaars van appellante zijn bij de beoordeling betrokken en het rapport is inzichtelijk en consistent.
4.6.
Gelet op de conclusie van de door de Raad geraadpleegde deskundige heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of er bij appellante op het
17e jaar sprake was van arbeidsongeschiktheid die vervolgens 52 weken heeft voortgeduurd.
4.7.
Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2017.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) M.D.F. de Moor

AB