ECLI:NL:CRVB:2017:2654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juli 2017
Publicatiedatum
1 augustus 2017
Zaaknummer
15/6191 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag indicatie zorgfuncties Persoonlijke Verzorging en Begeleiding op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op de hoger beroepen van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die lijdt aan pijnklachten en chronische PTSS als gevolg van een bedrijfsongeval, had bij het CIZ een aanvraag ingediend voor een indicatie voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging en Begeleiding. Deze aanvraag werd door het CIZ afgewezen, met als argument dat appellant in staat geacht werd om met hulpmiddelen zelfzorg te kunnen uitvoeren. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het CIZ verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft in twee aangevallen uitspraken de beroepen van appellant tegen de besluiten van het CIZ ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de medische adviezen van het CIZ voldoende onderbouwing boden voor de afwijzing van de aanvragen. Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe gronden aangevoerd die de rechtbank tot een ander oordeel hadden moeten brengen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en bevestigt de aangevallen uitspraken. De Raad concludeert dat de hoger beroepen niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6191 AWBZ, 16/2799 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 31 juli 2015 (aangevallen uitspraak 1) en 24 maart 2016 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 19 juli 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
CIZ heeft verweerschriften ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. A.E.M.C. Koudijs. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant is onder andere bekend met pijnklachten aan zijn linkerarm en chronische PTSS ten gevolge van een bedrijfsongeval in 1995. Op 23 september 2013 heeft hij bij CIZ een aanvraag om een indicatie voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging en Begeleiding op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ingediend.
1.2.
Bij besluit van 15 november 2013 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 2 juli 2014 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 15 november 2013 ongegrond verklaard. Hieraan is, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellant gelet op adviezen van 20 mei 2014 en 5 september 2013 van de medisch adviseur van CIZ in staat moet worden geacht om eventueel met hulpmiddelen zijn zelfzorg te kunnen uitvoeren. Voorts is gelet op die adviezen behandeling van de psychische klachten voorliggend op de overname van zorg.
1.4.
Appellant heeft op 2 oktober 2014 bij CIZ opnieuw een aanvraag om een indicatie voor de zorgfuncties Persoonlijke Verzorging en Begeleiding ingediend.
1.5.
Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft CIZ deze aanvraag afgewezen.
1.6.
Bij besluit van 22 juni 2015 (bestreden besluit 2) heeft CIZ het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2014 ongegrond verklaard. Ook aan dit besluit is onder verwijzing naar adviezen van 12 maart 2015 en 8 juni 2015 van de medisch adviseur van CIZ ten grondslag gelegd dat appellant in staat moet worden geacht om eventueel met hulpmiddelen zijn zelfzorg te kunnen uitvoeren en dat behandeling van de psychische klachten voorliggend is op de overname van zorg.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank onder andere overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten biedt voor twijfel aan de medische adviezen. De enkele stelling van appellant dat hij de zorg van een begeleider nodig heeft en zelf niet in staat is in zijn zelfzorg te voorzien, is daartoe onvoldoende. Voorts vindt het standpunt van CIZ dat behandeling voorliggend op AWBZ-zorg is, steun in de verklaring van GZ-psycholoog A. Hams van 10 oktober 2014. Daarin verklaart Hams dat een verwijzing door de huisarts naar de afdeling medische psychologie van het St. Antonius Ziekenhuis geïndiceerd is. Daargelaten of de behandeling daar is gestart, is in ieder geval niet aannemelijk geworden dat appellant uitbehandeld is.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard. Ook bij deze uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de medische adviezen biedt. De enkele stelling van appellant dat hij de zorg van een begeleider nodig heeft en zelf niet in staat is in zijn zelfzorg te voorzien, is daartoe onvoldoende. Appellant heeft verder niet betwist dat hij onder behandeling staat, dat die behandeling positief effect heeft en dat intensivering van de behandeling bij de psycholoog is aangewezen. Het is daarom niet aannemelijk dat appellant uitbehandeld is. Daarnaast heeft appellant niet aannemelijk kunnen maken dat hij zijn rechterarm niet kan gebruiken.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraken gemotiveerd bestreden. Daarbij heeft appellant zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat hij niet in staat is om zelf in zijn zorgbehoefte te voorzien en voorts dat hij als uitbehandeld voor zijn psychische klachten moet worden beschouwd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in de hoger beroepen geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot andere oordelen had moeten komen. Wat appellant in de hoger beroepen heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van de in de bezwaren en beroepen aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraken afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten.
4.3.
De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in beide aangevallen uitspraken volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook de oordelen waartoe de rechtbank in beide uitspraken op grond van deze overwegingen is gekomen tot de zijne.
4.4.
Gelet op de overwegingen 4.1 tot en met 4.3 slagen de hoger beroepen niet en komen de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en H.J. de Mooij en M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM