4.4.In het kader van de beoordeling van aanspraken op een uitkering op grond van artikel 29a van de ZW hanteert het Uwv criteria zoals die zijn opgenomen in de Richtlijn voor verzekeringsartsen van Uwv van 1 mei 2014 “Zwangerschap en bevalling als oorzaak van ongeschiktheid voor haar arbeid” (de Richtlijn). In rubriek 4.1.1 van deze Richtlijn wordt bij de indeling van categorieën van oorzaken van arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en/of bevalling melding gemaakt van (symptomen van) aandoeningen ten gevolge van pathologisch verloop van zwangerschap….die als oorzaak voor arbeidsongeschiktheid kunnen optreden. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd: miskraam. Wanneer tot arbeidsongeschiktheid wordt besloten, als rechtstreeks gevolg van genoemde aandoeningen zoals een miskraam, wordt oorzakelijk verband met de zwangerschap aangenomen. Als NB wordt vermeld: Onder rechtstreeks verstaan we niet: ziektebeelden die een reactie zijn op bovengenoemde aandoeningen. Is het causale verband niet zonder meer duidelijk, dan moet ook getoetst worden aan de algemene criteria, zoals die in de Richtlijn zijn genoemd. Deze criteria dienen als hulpmiddel voor het vaststellen van het causaal verband tussen klacht, stoornis of beperking en zwangerschap/bevalling. Is er sprake van arbeidsongeschiktheid, dan geven de antwoorden op de vragen aan in welke mate er aanleiding is de arbeidsongeschiktheid te beoordelen als het gevolg van zwangerschap of bevalling. Deze vragen luiden als volgt:
1. Is de klacht, stoornis of beperking ontstaan tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
2. Heeft de klacht, stoornis of beperking een relatie met (direct) bij de zwangerschap/bevalling betrokken organen en/of de hormonale veranderingen als gevolg van de zwangerschap/bevalling?
3. Maakt het tijdstip van optreden van de klacht, stoornis of beperking in relatie tot de duur van de zwangerschap/kraamperiode het verband tussen klacht en zwangerschap/bevalling aannemelijk(er)?
4. Is de klacht, stoornis of beperking verergerd tijdens de zwangerschap/kraamperiode?
Volgens de toelichting op de algemene criteria is het aannemelijker dat sprake is van een oorzakelijk verband met de zwangerschap/bevalling als de klachten nog niet voor het begin van de zwangerschap bestonden. In geval van twijfel aan de causaliteit is het zinvol te informeren naar mogelijke ervaringen van de verzekerde bij eerdere zwangerschappen. Is er sprake van arbeidsongeschiktheid, dan geldt dat hoe méér vragen bevestigend beantwoord kunnen worden, des te meer aanleiding er is de arbeidsongeschiktheid te beoordelen als het gevolg van zwangerschap of bevalling. Als bij de oordeelsvorming vervolgens nog twijfel resteert, dan wordt “als voordeel van de twijfel” een causaal verband met de zwangerschap en/of bevalling aangenomen.
4.5.1.Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van belang sprake was van psychische klachten en dat werkneemster als gevolg daarvan ongeschikt was voor haar arbeid.
4.5.2.De verzekeringsarts is volgens het rapport van 4 juni 2015 van oordeel dat bij appellante sprake is van psychische reacties, acceptatie- en verwerkingsproblemen, spanningen die een reactie zijn op de gebeurtenis, het life event van de miskraam. Verder acht hij privéspanningen van invloed en vermeldt hij dat appellante pas na vier maanden ondersteuning zoekt bij een psycholoog. Hij ziet geen aanwijzing voor verdere psychopathologie.
4.5.3.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 8 juli 2015 over de door Dik gestelde angststoornis en PTSS vermeld dat hij een relatie tussen de veronderstelde angststoornis en de veronderstelde PTSS en de zwangerschap medisch niet aannemelijk en niet plausibel acht en hij acht de gestelde relatie door Dik niet onderbouwd. Daarbij heeft hij vermeld dat in het primaire onderzoek geen aanwijzingen zijn voor een ernstige PTSS, omdat daarvoor diagnostische criteria ontbreken. De voorgestelde therapie duidt er volgens deze arts op dat appellante blijft hangen in de verwerking van het voltrokken feit in casu het life event. Naar aanleiding van de in beroep ingezonden spreekuur verzuimverslagen van de bedrijfsarts van 2 april 2015 en 7 juli 2015 heeft de verzekeringsarts zijn standpunt gehandhaafd en in zijn rapport van 22 december 2015 gesteld dat de abortus niet predisponerend was voor het optreden van de klachten maar het life event van de moeder. In zijn nadere rapport van 26 mei 2016 heeft deze arts uit de in 4.4 weergegeven Richtlijn geconcludeerd dat, indien de behandeling van de spontane abortus en curettage zonder complicaties is afgerond en er nog reactieve klachten resteren, deze niet meer als in causaal verband staand met de zwangerschap beoordeeld moeten worden. De psychische klachten moeten volgens hem gezien worden als een reactie op het gevoel tekort geschoten te zijn en een stressbeleving na de curettage. Dat appellante in december 2015, toen zij weer vanaf medio 2015 zwanger was, naar een psychiater is verwezen, leidt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep evenmin tot wijziging van het ingenomen standpunt.