ECLI:NL:CRVB:2017:2585

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
16/4157 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Ziektewet na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 juli 2017 uitspraak gedaan. Appellant had laatstelijk op 18 december 2014 gewerkt en stelde dat hij zich per 14 januari 2015 ziek had gemeld. Het Uwv had echter vastgesteld dat de verzekering voor de ZW eindigde op 18 december 2014 en dat appellant niet binnen vier weken na afloop van deze verzekering ziek was geworden. De rechtbank oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat zijn arbeidsovereenkomst na 18 december 2014 was voortgezet en dat hij zich niet tijdig ziek had gemeld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn stellingen, maar de Raad oordeelde dat het Uwv terecht had aangenomen dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd en dat de ziekmelding op 28 januari 2015 correct was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen recht op een ZW-uitkering was.

Uitspraak

16/4157 ZW
Datum uitspraak: 26 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
25 mei 2016, 15/4787 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft laatstelijk op 18 december 2014 gewerkt via [B.V.]
1.2.
Bij brief van 30 januari 2015 heeft het Uwv aan appellant bevestigd dat appellant of zijn werkgever heeft doorgegeven dat appellant sinds 28 januari 2015 ziek is. Tevens is in die brief een telefoongesprek met appellant op 30 januari 2015 gememoreerd.
1.3.
Bij brief van 31 januari 2015 is de ziekmelding van appellant per 28 januari 2015 bevestigd.
1.4.
Nadat appellant desgevraagd zijn arbeidsovereenkomst aan het Uwv ter beschikking had gesteld, heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2015 vastgesteld dat appellant per
30 januari 2015 recht heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW), uitgaande van de ziekmelding van 28 januari 2015.
1.5.
Nadat de werkgever van appellant bezwaar had gemaakt tegen het besluit van
6 maart 2015 heeft het Uwv bij besluit van 28 april 2015, onder intrekking van het besluit van 6 maart 2015, vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering op grond van de ZW. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de verzekering voor de ZW van appellant eindigde op
18 december 2014 en appellant niet binnen vier weken na afloop van deze verzekering ziek is geworden. Daarbij heeft het Uwv appellant tevens meegedeeld dat het al betaalde ziekengeld over de periode 28 januari 2015 tot en met 12 april 2015 niet van hem zal worden teruggevorderd.
1.6.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat hij in het telefoongesprek van 28 april (kennelijk is bedoeld januari) 2015 heeft gezegd dat hij per 14 januari 2015 ziek is. In dit verband heeft hij opgemerkt dat een telefoonnotitie over zijn ziekmelding ontbreekt. Appellant heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat hij vanaf 18 december 2014 op een wachtlijst is geplaatst bij het uitzendbureau waarvoor hij werkzaam was en dat zijn dienstband daarom op een latere datum is beëindigd.
1.7.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 april 2015 bij besluit van 2 juli 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft allereerst vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat appellant in het kader van zijn uitzendovereenkomst fase A voor het laatst op 18 december 2014 heeft gewerkt. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 19 augustus 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:2784) heeft de rechtbank overwogen dat bij zo’n uitzendovereenkomst deze overeenkomst automatisch eindigt op het moment dat de werknemer niet langer wordt ingezet en dat het op de weg van de werknemer ligt om aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat dit anders is. De rechtbank heeft vervolgens vastgesteld dat appellant slechts heeft gesteld dat hij op de wachtlijst was geplaatst. Daaruit volgt niet dat aan de hand van controleerbare gegevens aannemelijk is gemaakt dat appellant na 18 december 2014 nog verzekeringsplichtige arbeid heeft verricht. Dit heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat de arbeidsovereenkomst op
18 december 2014 is geëindigd. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het Uwv
28 januari 2015 als eerste ziektedag heeft mogen aanhouden. Daartoe heeft zij van belang geacht dat het Uwv in brieven van 30 januari 2015 en van 31 januari 2015 deze datum als eerste ziektedag heeft aangehouden. Deze datum staat ook vermeld in de brief van het Uwv van 19 februari 2015 en in het toekenningsbesluit van 6 maart 2015. De rechtbank heeft er betekenis aan toegekend dat appellant niet eerder dan op 18 juni 2015 heeft gesteld dat de datum van ziekmelding niet juist zou zijn. Dit heeft de rechtbank tot het oordeel gebracht dat appellant zich niet binnen vier weken na het einde van de verzekering heeft ziek gemeld. Om die reden kan hij geen aanspraak maken op een ZW-uitkering.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat hij zich wel degelijk binnen de nawerkingsperiode heeft ziek gemeld. Hij heeft daartoe opnieuw aangevoerd dat zijn dienstverband niet op 18 december 2014, maar later, is beëindigd, omdat hij op een wachtlijst is geplaatst, en dat hij zich wel degelijk met ingang van 14 januari 2015 heeft ziek gemeld.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Artikel 46, eerste lid, van de ZW bepaalt, voor zover hier van belang, dat degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, tegenover het Uwv aanspraak op ziekengeld heeft alsof hij verzekerd was gebleven.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant tot en met 18 december 2014 heeft gewerkt en tot en met die datum verzekerd was voor de ZW. De zaak spitst zich allereerst toe op de vraag of het Uwv terecht heeft aangenomen dat na 18 december 2014 geen sprake meer is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Appellant heeft betoogd dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd, omdat hij op een wachtlijst is geplaatst. Ter zitting heeft appellant aangegeven daarmee te bedoelen dat hij met het uitzendbureau had afgesproken dat hij als eerste gebeld zou worden indien er weer werk beschikbaar was bij zijn laatste feitelijke werkgever. Deze afspraak impliceert echter niet een voortzetting van het dienstverband na 18 december 2014. Ook uit de bepalingen van de arbeidsovereenkomst en de in die arbeidsovereenkomst van toepassing verklaarde CAO voor uitzendkrachten (ABU-CAO) volgt niet dat de arbeidsovereenkomst na 18 december 2014 is voortgezet.
4.3.
Vervolgens is in geschil per wanneer appellant zich heeft ziek gemeld. In het dossier bevindt zich een telefoonnotitie van 28 januari 2015, waaruit blijkt dat appellant zich op en per die datum bij het Uwv heeft ziek gemeld. In de hiervoor genoemde correspondentie tussen appellant en het Uwv rond die datum wordt ook alleen die datum van ziekmelding genoemd. Appellant heeft nooit aangegeven dat die datum niet juist zou zijn. Pas in het bezwaarschrift van 18 juni 2015 wordt gesteld dat de ziekmelding op de datum 14 januari 2015 betrekking zou hebben. Appellant heeft ook in hoger beroep geen enkele onderbouwing gegeven, en ook – zoals hij ter zitting heeft gesteld – niet kunnen geven, van zijn stelling dat hij zich per
14 januari 2015 heeft ziek gemeld.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het oordeel van de rechtbank moet worden onderschreven. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, voorzitter, en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet, leden, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2017.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) I.G.A.H. Toma

KP