ECLI:NL:CRVB:2017:2532

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
14/3090 WIA-W2
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek om wraking van rechters in hoger beroep WIA

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters R.E. Bakker en J.P.M. Zeijen van de Centrale Raad van Beroep. Dit verzoek volgde op een hoger beroep dat verzoekster had ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland. De wraking werd aangevraagd na een zitting op 3 februari 2017, waarbij de Raad had besloten een deskundige te benoemen. Verzoekster was van mening dat de gewraakte rechters partijdig waren en dat hun beslissingen de procesgang belemmerden. De Raad heeft het verzoek om wraking op 18 juli 2017 behandeld en geoordeeld dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen. Dit oordeel was gebaseerd op het feit dat de gronden voor het wrakingsverzoek al eerder naar voren hadden kunnen worden gebracht en dat het verzoek niet voldeed aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht en de Wrakingsregeling. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was om het verzoek in behandeling te nemen en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.

Uitspraak

14/3090 WIA-W2, 16/1287 WIA-W2
Datum uitspraak: 18 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Beslissing op het verzoek om wraking gedaan door
[verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2014, 13/563, en 22 januari 2016, 15/740, in gedingen tussen verzoekster en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Na behandeling van deze hoger beroepen ter zitting van 3 februari 2017 is het onderzoek heropend en is aan partijen bij brief van 21 maart 2017 meegedeeld dat een deskundige zal worden benoemd. Bij brief van 14 mei 2017 heeft verzoekster verzocht om wraking van
R.E. Bakker en J.P.M. Zeijen.
Bij beslissing van 23 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1895, heeft de Raad geoordeeld dat het verzoek van 14 mei 2017 niet in behandeling wordt genomen, omdat dit verzoek niet anders kan worden gezien dan als gericht tegen de Raad als zodanig.
Bij brief van 7 juni 2017 heeft verzoekster op deze beslissing gereageerd. Deze brief is
– ook – als nieuw verzoek om wraking van R.E. Bakker en J.P.M. Zeijen aangemerkt.
Bij brief van 5 juli 2017 heeft verzoekster gereageerd op vragen van de Raad en nader aangevoerd dat de gewraakte rechters zich niet hebben gehouden aan wat is beslist in de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
1.2.
Ingevolge artikel 8:16, eerste en derde lid, van de Awb, in samenhang gelezen, moet het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden en moeten deze tegelijk worden voorgedragen.
1.3.
Artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrakingsregeling bestuursrechterlijke colleges 2013 (Stcrt. 2013, 11425, hierna: Wrakingsregeling) bepaalt dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het een volgend verzoek ten aanzien van hetzelfde lid betreft en geen feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
2. Verzoekster heeft in haar nieuwe verzoek om wraking uitgelegd waarom zij juist heeft verzocht om wraking van R.E. Bakker en J.P.M. Zeijen. Naar zij meent is de strekking van haar eerdere verzoek miskend. Zij heeft daarbij gewezen op enkele concrete feiten die in haar optiek duiden op partijdigheid van de twee gewraakte rechters. Volgens verzoekster blokkeren de gewraakte rechters met hun beslissingen een eerlijke en zorgvuldige procesgang, nemen zij de verzekeringsartsen van het Uwv in bescherming en vertragen zij mede door de benoeming van een deskundige de afdoening van haar hoger beroepen.
3. Er nog van afgezien dat de beslissingen waartegen verzoekster zich thans nadrukkelijk keert, procesbeslissingen zijn waarvoor volgens vaste rechtspraak het instrument van de wraking niet als rechtsmiddel kan worden gebruikt (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2805), kan worden vastgesteld dat de aan het nieuwe verzoek ten grondslag gelegde gronden ook reeds hadden kunnen worden aangevoerd bij het eerste verzoek, en gelet op het bepaalde in artikel 8:16, eerste en derde lid, van artikel 8:16 van de Awb had dat ook gemoeten. De bij brief van 7 juni 2017 aangevoerde gronden voldoen daarmee niet aan het bepaalde in artikel 3, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrakingsregeling.
4. Wat is overwogen onder 3 betekent dat de Raad kan beslissen het verzoek van 7 juni 2017 niet in behandeling te nemen. In hetgeen verzoekster bij haar verzoek naar voren heeft gebracht en in hetgeen zij in de brief 5 juli 2017 nader heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanleiding gezien om daar in het voorliggende geval niet toe te beslissen. Ook de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017 waarop verzoekster heeft gewezen, noopt niet tot een andere beslissing, te meer niet nu die uitspraak dateert van na de indiening van het verzoek om wraking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep neemt het verzoek om wraking van R.E. Bakker en
J.P.M. Zeijen niet in behandeling.
Deze uitspraak is gedaan door W.H. Bel als voorzitter en M. Hillen en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017.
(getekend) W.H. Bel
(getekend) R.L. Rijnen
sg