ECLI:NL:CRVB:2017:2493
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op basis van autohuuractiviteiten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leiden niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank oordeelde dat appellante geen bezwaar had gemaakt tegen een eerder besluit van het college, waarin haar bijstand met terugwerkende kracht werd ingetrokken. Appellante ontving sinds 1996 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van informatie over autohuuractiviteiten van appellante, die in 2012 en 2013 boetes had openstaan, startte het college een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Het college concludeerde dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door onvoldoende informatie te verstrekken over haar autohuuractiviteiten, en trok haar bijstand in. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk had verklaard, omdat appellante niet op de hoogte was gesteld van het besluit waartegen zij bezwaar wilde maken. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond, waarbij het college werd opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. De Raad oordeelde dat de autohuuractiviteiten van appellante wel degelijk van invloed waren op haar recht op bijstand, maar dat het college niet had aangetoond dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van appellante.