ECLI:NL:CRVB:2017:389

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
16/1971 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift te laat ingediend na intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 16 februari 2016 het beroep tegen het bestreden besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar zijn bijstand werd per 22 juli 2015 ingetrokken. Appellant maakte bezwaar tegen deze intrekking, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.

De rechtbank oordeelde dat het college voldoende aannemelijk had gemaakt dat het primaire besluit naar het juiste adres van appellant was verzonden. Appellant stelde dat het besluit bij zijn buurman was bezorgd en dat hij het pas op 15 september 2015 had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat deze stelling niet voldoende was om te twijfelen aan de verzending van het besluit. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, waardoor het hoger beroep van appellant niet slaagde.

De Raad benadrukte dat het bestuursorgaan in eerste instantie moet aantonen dat het besluit is verzonden naar het juiste adres. Indien dit is aangetoond, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. In dit geval was appellant er niet in geslaagd om zijn stelling van niet-ontvangst met bewijs te onderbouwen, waardoor de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/1971 PW
Datum uitspraak: 31 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 februari 2016, 15/7424 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. Namens appellant is
mr. Van Heijningen verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 30 juli 2015 (primaire besluit) heeft het college de bijstand van appellant vanaf 22 juli 2015 ingetrokken.
1.3.
Appellant heeft bij brief van 21 september 2015, op dezelfde datum door het college ontvangen, bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.4.
Bij besluit van 8 oktober 2015 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar
niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van een bezwaarschrift.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het aan de hand van het verzendsysteem van het college voldoende aannemelijk is geworden dat het primaire besluit daadwerkelijk naar het adres van appellant is verzonden. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat het primaire besluit, zoals appellant heeft gesteld, bij zijn buurman is bezorgd en hij dat besluit pas op 15 september 2015 van zijn buurman heeft ontvangen, voor rekening en risico van appellant komt en niet leidt tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij betwist de tijdige ontvangst van het primaire besluit en stelt dat het primaire besluit bij zijn buurman is bezorgd en hij dat besluit pas op 15 september 2015 van zijn buurman heeft ontvangen. Appellant acht het apert onredelijk dat het risico van deze kennelijk verkeerde bezorging door het postbedrijf voor zijn rekening komt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Indien een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken. Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen. Voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de betrokkene daarin, dan zal de ontvangst van het besluit slechts aannemelijk geoordeeld kunnen worden indien het bestuursorgaan daarvoor nader bewijs levert. Tegen de achtergrond van het hiervoor vermelde beoordelingskader wordt het volgende overwogen (vergelijk de uitspraak van de Raad van
15 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ9423).
4.2.
Niet in geschil is dat het college de verzending van het primaire besluit op 30 juli 2015 naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt. Appellant heeft zijn stelling dat het primaire besluit niet op zijn adres is bezorgd en dat hij dat besluit pas op 15 september 2015 van zijn buurman heeft ontvangen, niet met stukken, zoals bijvoorbeeld een verklaring van zijn buurman, onderbouwd. De enkele stelling van appellant dat het besluit bij zijn buurman is bezorgd is onvoldoende om de tijdige ontvangst van het primaire besluit op zijn adres redelijkerwijs te betwijfelen.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het bezwaarschrift te laat is ingediend en dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van A. Mansourova als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) A. Mansourova

HD