ECLI:NL:CRVB:2017:249
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsverlening in het kader van de Wet werk en bijstand met betrekking tot de langdurigheidstoeslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam met betrekking tot de herziening van de bijstandsverlening aan appellante, die sinds 15 mei 2008 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante ontving een gemeentelijke toeslag van 20% van het netto minimumloon, maar na de start van de HBO-opleiding van haar inwonende zoon, die studiefinanciering ontving, heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam de toeslag verlaagd naar 10%. Dit leidde tot een terugvordering van bijstandsverlening van € 696,36. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft de bezwaren ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep tegen een van de besluiten gegrond verklaard, maar het beroep tegen de terugvordering ongegrond verklaard. Appellante is in hoger beroep gegaan, waarbij zij aanvoert dat zij de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat de terugvordering onterecht is. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat de terugvordering terecht is vastgesteld. De Raad concludeert dat appellante tijdens de referteperiode een inkomen heeft gehad dat hoger was dan de voor haar toepasselijke norm plus toeslag, waardoor zij geen recht had op de langdurigheidstoeslag.