ECLI:NL:CRVB:2017:2485
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- M. Hillen
- M. Schoneveld
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de noodzaak van bijzondere bijstand voor kosten van beschermingsbewind en bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling aanvraag
In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van beschermingsbewind. Betrokkene heeft op 16 september 2015 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Enschede. Het college heeft de aanvraag op 23 oktober 2015 buiten behandeling gesteld, omdat betrokkene niet de gevraagde gegevens had verstrekt, waaronder een verzoekschrift tot onderbewindstelling en een plan van aanpak. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank Overijssel heeft in haar uitspraak van 14 juli 2016 het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, omdat de rechtbank oordeelde dat de door betrokkene verstrekte gegevens voldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de gevraagde gegevens noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, met name om te bepalen of er goedkopere alternatieven zijn en om de noodzaak van verdere bijstandsverlening te verifiëren. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat het college niet bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De Raad heeft vastgesteld dat de beschikking van de kantonrechter tot onderbewindstelling voldoende was om de aanvraag te beoordelen. De Raad heeft ook benadrukt dat de noodzaak tot financiële belangenbehartiging in de vorm van onderbewindstelling uitgangspunt dient te zijn voor het college, en dat het college na de toekenning van bijzondere bijstand wel degelijk instrumenten heeft om de noodzaak van de bewindvoering te verifiëren.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en appellant veroordeeld in de proceskosten van betrokkene. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter en M. Hillen en M. Schoneveld als leden, en is openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.