ECLI:NL:CRVB:2017:2397
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van plichtsverzuim en onvoorwaardelijk ontslag van ambtenaar na strafrechtelijke veroordeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ambtenaar die in 2015 is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, geboren in 1973, was sinds 2005 in dienst bij een overheidsdienst en was betrokken bij strafbare feiten, waaronder intimidatie van een buurman. Na zijn aanhouding en veroordeling door de rechtbank Midden-Nederland, heeft de Staatssecretaris van Financiën hem per 28 oktober 2015 ontslagen. De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen dit ontslag ongegrond, waarop de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet geloofwaardig was in zijn intrekking van eerdere bekentenissen. De Raad stelde vast dat het plichtsverzuim toerekenbaar was en dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig was, gezien de ernst van de feiten en het gebruik van bedrijfsmiddelen voor de gepleegde strafbare feiten. De Raad oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was om zijn gedrag te beheersen, en dat de strafrechtelijke beoordeling van zijn toerekeningsvatbaarheid niet leidde tot een lichtere straf. De uitspraak werd gedaan op 13 juli 2017.