ECLI:NL:CRVB:2010:BL6957

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2950 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.A.A.G. Vermeulen
  • K. Zeilemaker
  • A.A.M. Mollee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van onvoorwaardelijk strafontslag naar voorwaardelijk strafontslag wegens plichtsverzuim in de vorm van het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die werkzaam was als senior penitentiair inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting Zuid-West. Appellant was eerder onvoorwaardelijk ontslagen, maar dit ontslag werd gewijzigd in een voorwaardelijk strafontslag met een proeftijd van twee jaar. De aanleiding voor het voorwaardelijk strafontslag was het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij in zijn woning, waarbij hij elektriciteit afnam buiten de meter om. De minister van Justitie heeft appellant op basis van deze feiten met onmiddellijke ingang ontslagen. Appellant heeft erkend dat hij de hennepkwekerij exploiteerde, maar stelde dat hij onder bedreiging handelde. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de verklaring van appellant niet overtuigend is en dat hij zijn gedragingen kan worden toegerekend. De Raad concludeert dat het plichtsverzuim ernstig genoeg is om het voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen. De persoonlijke omstandigheden van appellant, waaronder zijn langdurige dienstverband, bieden geen aanleiding om van de tenuitvoerlegging af te zien. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde.

Uitspraak

08/2950 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 april 2008, 07/3915 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Minister van Justitie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 25 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Z. Wagenaar-Meijer en J.H. Wolterman, beiden werkzaam bij het ministerie van Justitie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was werkzaam als senior penitentiair inrichtingswerker bij de Penitentiaire Inrichting Zuid-West, locatie [naam locatie]. Bij besluit van 31 januari 2006 is het aan hem aanvankelijk opgelegde onvoorwaardelijk strafontslag gewijzigd in een voorwaardelijk strafontslag, met een proeftijd van twee jaar waarbinnen appellant zich niet schuldig mag maken aan soortgelijk plichtsverzuim of een andere vorm van ernstig plichtsverzuim. Daartegen heeft appellant geen rechtsmiddel aangewend.
1.2. Op 28 mei 2006 is appellant door de politie aangehouden ter zake van het in bedrijf hebben van een hennepkwekerij op zijn woonadres. Nadat de minister hiervan op de hoogte is gekomen en kennis heeft genomen van de verklaring die appellant ten overstaan van de politie heeft afgelegd, is appellant op 7 december 2006 hiermee geconfronteerd. Vervolgens is hem het voornemen meegedeeld het opgelegde voorwaardelijk strafontslag ten uitvoer te leggen. Nadat appellant op dit voornemen zijn zienswijze had gegeven, heeft de minister appellant bij besluit van 15 februari 2007 overeenkomstig zijn voor-nemen met onmiddellijke ingang ontslagen. Dit besluit is na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 juli 2007 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht als volgt.
3.1. De Raad stelt voorop dat naar vaste rechtspraak (CRvB 13 april 2006, LJN AW4578 en TAR 2006, 132) bij de toetsing van een besluit tot tenuitvoerlegging van een voor-waardelijk strafontslag beoordeeld dient te worden of het gepleegde plichtsverzuim uitvoering van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf rechtvaardigt en dat er naast die beoordeling geen plaats meer is voor een onevenredigheidstoetsing. Beoordeeld moet dus worden in dit geval of sprake is van een andere vorm van ernstig plichtsverzuim en zo ja, of de minister de voor de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf in aanmerking te nemen belangen heeft afgewogen en of hij dusdoende in redelijkheid heeft kunnen komen tot het bestreden besluit.
3.2. Appellant heeft erkend dat in zijn woning een hennepkwekerij werd geëxploiteerd, waarbij electriciteit werd afgenomen buiten de electriciteitsmeter om. Appellant is daarvoor inmiddels veroordeeld door de politierechter tot een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis, welke veroordeling door het gerechtshof in stand is gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat zijn gedraging hem niet kan worden toegerekend omdat hij onder bedreiging met zijn leven heeft ingestemd met het opzetten van de hennepkwekerij.
3.3. Appellant komt daarmee terug van eerder afgelegde verklaringen, zoals die van 28 mei 2006 ten overstaan van de politie. Toen heeft appellant immers verklaard dat hij de kwekerij is begonnen omdat hij ruimer bij kas wilde zitten en heeft ingestemd met het voorstel van een kennis de kwekerij in zijn schuur te installeren. Van bedreiging zou volgens die verklaring eerst sprake zijn geweest toen men het oneens werd over de verdeling van de opbrengsten. Dit stemt overeen met hetgeen appellant heeft verklaard bij zijn aangifte van bedreiging van 28 september 2006. Ook in zijn verklaring ten overstaan van zijn leidinggevenden op 7 december 2006 spreekt appellant niet van bedreigingen voordat de hennepkwekerij van start ging, maar heeft hij het over zijn geldnood.
3.4. De Raad is van oordeel dat in beginsel van de juistheid van een tegenover een politieambtenaar afgelegde verklaring mag worden uitgegaan, en dat aan het intrekken daarvan, zeker wanneer dit niet direct nadien gebeurt, weinig of geen betekenis kan worden toegekend. De Raad ziet geen aanleiding om daarover hier anders te oordelen. De verklaring die appellant heeft gegeven voor het feit dat hij eerst later met de doods-bedreigingen voor de dag kwam - te weten dat hij bang was om de volledige waarheid te vertellen - overtuigt de Raad niet. Appellant had in dat geval juist de politie op de hoogte moeten brengen en bescherming kunnen inroepen; ook had appellant de hulp kunnen inroepen van zijn werkgever. Gelet hierop gaat de Raad uit van de eerder afgelegde verklaringen en is hij van oordeel dat appellant zijn gedraging kan worden toegerekend en dat die gedraging als ernstig plichtsverzuim is te kwalificeren.
3.5. In de persoonlijke omstandigheden van appellant behoefde de minister naar het oordeel van de Raad geen aanleiding te vinden om van de tenuitvoerlegging van het eerder verleende voorwaardelijk strafontslag af te zien. Weliswaar had appellant een langdurig dienstverband bij het ministerie van Justitie, maar daar staat tegenover het zwaarder wegende belang van de minister bij een volledig betrouwbaar en integer personeelsbestand. Van een onredelijk besluit is daarom geen sprake.
4. De aangevallen uitspraak moet daarom worden bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.A.M. Mollee als leden, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M.C.T.M. Sonderegger.
HD