ECLI:NL:CRVB:2017:232

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 januari 2017
Publicatiedatum
23 januari 2017
Zaaknummer
15-7350 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van persoonsgebonden budget (pgb) op basis van onvermogen tot beheer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van het Zorgkantoor om een aanvraag voor een persoonsgebonden budget (pgb) te weigeren. Appellante, die een indicatie voor zorg had op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, had een pgb aangevraagd voor de realisering van de geïndiceerde zorg. Het Zorgkantoor heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellante niet in staat werd geacht om het pgb zelf te beheren. De bewindvoerder van appellante had aangegeven alleen verantwoordelijk te willen zijn voor het financiële gedeelte en niet voor de zorginhoudelijke verplichtingen. Dit leidde tot de conclusie dat er geen gewaarborgde hulp was van een derde partij om het pgb te beheren.

De rechtbank Limburg had het beroep van appellante tegen het besluit van het Zorgkantoor ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat zij het pgb niet kon beheren. Zij verwees naar een verklaring van haar bewindvoerder waarin deze aangaf zowel financieel als zorginhoudelijk verantwoordelijk te willen zijn voor het pgb. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verklaring van de bewindvoerder, die na het bestreden besluit was afgegeven, niet relevant was voor de beoordeling van het besluit. De Raad bevestigde dat appellante niet in staat was om de aan het pgb verbonden verplichtingen op verantwoorde wijze na te komen, en dat het Zorgkantoor terecht het pgb had geweigerd op basis van de geldende regelgeving.

De uitspraak benadrukt het belang van gewaarborgde hulp van derden bij het beheer van een pgb en bevestigt dat de weigeringsgrond dwingend is voorgeschreven, waardoor een belangenafweging niet aan de orde is. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/7350 AWBZ
Datum uitspraak: 11 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
22 september 2015, 14/3139 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
CZ Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellante, wettelijk vertegenwoordigd door GGN Bewindvoering B.V. te Heerlen, heeft mr. L.J.L.M. Dacier, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2016. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.E. Embregts. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Baytemir.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante beschikt over een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Appellante heeft op grond van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa) bij het Zorgkantoor een persoonsgebonden budget (pgb) aangevraagd voor de realisering van de geïndiceerde zorg.
1.2.
Bij besluit van 4 juni 2014 heeft het Zorgkantoor de aanvraag afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 26 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor het bezwaar van appellante ongegrond verklaard omdat appellante niet in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, gemachtigde of zaakwaarnemer de aan een pgb verbonden verplichtingen op verantwoorde wijze na te komen. De bewindvoerder van appellante heeft te kennen gegeven slechts het financiële gedeelte op zich te willen nemen en verder geen verantwoordelijkheid te willen dragen voor het pgb voor wat betreft het zorginhoudelijke deel. De tijdens de hoorzitting door appellante te kennen gegeven mogelijkheid om [naam A] als zaakwaarnemer te laten optreden, wordt door het Zorgkantoor niet geaccepteerd. Er is dan sprake van ongewenste belangenverstrengeling aangezien [naam A] directrice is van [naam zorgaanbieder] , de zorgaanbieder van appellante.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Appellante is niet in staat het pgb zelf te beheren. Het Zorgkantoor heeft kunnen aannemen dat de bewindvoerder niet bereid was te voldoen aan de aan het pgb verbonden verplichtingen. Evenmin is gebleken van gewaarborgde hulp door een andere derde om het pgb te beheren. Gelet hierop heeft het Zorgkantoor het pgb van appellante terecht op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder o, van de Rsa geweigerd.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellante is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat zij het pgb niet kan beheren. Zij heeft gewezen op de brief van de toenmalige bewindvoerder van 14 oktober 2014 waarin deze verklaart zowel financieel als zorginhoudelijk verantwoording te willen dragen voor het toe te wijzen pgb. Verder meent appellante dat haar belang om het pgb te verlenen zwaarder moet wegen dan de bezwaren van het Zorgkantoor.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 2.6.4, eerste lid, aanhef en onder o, van de Rsa (tekst 2014) weigert het zorgkantoor verlening van een pgb indien de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor niet in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, gemachtigde of zaakwaarnemer de aan een pgb verbonden verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren.
4.2.
De rechtbank heeft terecht in de door appellante in beroep overgelegde verklaring van de toenmalige bewindvoerder van 14 oktober 2014 geen aanleiding gezien het beroep gegrond te verklaren. Deze verklaring dateert van na het bestreden besluit. Voor de beoordeling van het bestreden besluit, waarin het gaat om het niet verlenen van een pgb op de grond dat wordt aangenomen dat de aanvrager dit niet naar behoren zal kunnen beheren, betekent dit dat aan deze verklaring niet de betekenis kan toekomen die appellante daaraan gehecht wil zien.
4.3.
De Raad stelt vast dat appellante zich bij het beheer van het pgb heeft willen laten bijstaan door derden en – naar uit de gedingstukken blijkt – niet in staat is op eigen kracht de aan een pgb verbonden verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren. Een verzekerde kan echter voor het beheer van een pgb de hulp van derden inroepen. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 21 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1488, heeft overwogen, is daarbij van belang of sprake is van gewaarborgde hulp van derden. De toenmalige bewindvoerder heeft verklaard dat zij geen inhoudelijke verantwoordelijkheid wil dragen voor de zorg. Niet in geschil is dat [naam A] niet kan worden aangemerkt als een gewaarborgde derde omdat zij verantwoordelijkheid draagt als zorgaanbieder van appellante. Het Zorgkantoor heeft dan ook terecht het pgb geweigerd. Ook de beroepsgrond dat het Zorgkantoor een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt, slaagt niet. De genoemde weigeringsgrond is dwingend voorgeschreven, zodat een belangenafweging niet aan de orde is.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 januari 2017.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.S.E.S. Umans

UM