ECLI:NL:CRVB:2017:2272
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies in het kader van de Wet WIA na medische beoordeling door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellante, die als verzorgende werkte, had zich ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat zij met ingang van 2 juli 2014 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij in staat werd geacht om met passend werk meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante haar stellingen niet voldoende had onderbouwd met medische gegevens.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen, en verwees naar verschillende medische rapporten en behandelplannen. Het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv bij de beoordeling van de belastbaarheid van appellante rekening had gehouden met haar complexe en ernstige aandoeningen. De Raad oordeelde dat de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende was gemotiveerd en dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.