In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, waarin het beroep van appellante tegen het ontslag door het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) ongegrond werd verklaard. Appellante, die als promovenda was aangesteld, kreeg op 1 mei 2016 tussentijds ontslag vanwege een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Dit ontslag volgde op een reeks evaluatiegesprekken en een mediationtraject dat niet succesvol was verlopen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 29 juni 2017 behandeld en geconcludeerd dat het UMCG bevoegd was om het ontslag te verlenen. De Raad oordeelde dat de arbeidsverhouding met appellante duurzaam verstoord was, onderbouwd door verklaringen van betrokkenen die wezen op een onwerkbare situatie. Appellante had betoogd dat het UMCG niet bevoegd was tot ontslag op grond van de CAO UMC, maar de Raad volgde deze redenering niet. De Raad bevestigde dat ontslag op redelijke gronden kan plaatsvinden, ook al is de specifieke ontslaggrond niet expliciet genoemd in de CAO. De Raad concludeerde dat het UMCG in redelijkheid tot ontslag had kunnen besluiten en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.