ECLI:NL:CRVB:2017:2204

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2017
Publicatiedatum
23 juni 2017
Zaaknummer
17-1796 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek om herziening in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juni 2017 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 29 juli 2010. Verzoekster, die eerder al meerdere keren om herziening had verzocht, legde aan haar verzoek ten grondslag dat de Stichting Sirius nooit een formele aanvraag voor een ontwikkelassessment had ingediend. De Raad oordeelde dat het verzoek om herziening onredelijk laat was ingediend, aangezien verzoekster niet binnen een jaar na het bekend worden met de nieuwe feiten of omstandigheden het verzoek had ingediend. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak, tenzij er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De Raad verklaarde het verzoek om herziening dan ook niet-ontvankelijk en kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

17/1796 AW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juli 2010, 09/375 AW
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Stichting Sirius (Openbaar Primair Onderwijs Amsterdam Zuidoost) (stichting)
Datum uitspraak: 22 juni 2017
PROCESVERLOOP
Verzoekster heeft -wederom- verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van
29 juli 2010, 09/375 AW, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3495.
Namens de stichting heeft mr. drs. G.J. Heussen, advocaat, een reactie op het verzoek ingezonden.
Verzoekster heeft nog nadere stukken ingezonden. Daarop heeft de stichting gereageerd.
Verzoekster en de stichting hebben schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij zijn uitspraak van 29 juli 2010 heeft de Raad zowel de beoordeling van het functioneren van verzoekster over de periode van 22 februari 2005 tot en met 29 maart 2006 als het aan verzoekster met ingang van 1 augustus 2007 om redenen van gewichtige aard verleende ontslag in stand gelaten.
1.2.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de stichting, anders dan volgens haar uit de brieven van de stichting uit januari 2007 blijkt, nooit een formele aanvraag voor een haar aangeboden ontwikkelassessment bij een assessmentbureau heeft ingediend en ook nooit met een assessmentbureau heeft gesproken over een ontwikkelassessment voor verzoekster.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, artikel 8:88 van de Awb (in plaats van het huidige artikel 8:119 van de Awb) van toepassing op het verzoek om herziening.
2.2.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, zoals deze bepalingen luidden voor 1 januari 2013, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3.
Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.5.
Wat verzoekster heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat verzoekster aan haar eerdere verzoeken van 11 april 2011, 10 mei 2013 en 1 oktober 2015 om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juli 2010 ten grondslag heeft gelegd. Bij uitspraak van
31 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7120, heeft de Raad het verzoek van 11 april 2011 afgewezen, omdat verzoekster daarbij geen feiten of omstandigheden heeft vermeld die vóór de uitspraak van 29 juli 2010 hebben plaatsgevonden, die bij haar vóór die uitspraak niet bekend waren en die haar redelijkerwijs ook niet bekend konden zijn, zoals bedoeld in
artikel 8:88 van de Awb. Bij uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4154, heeft de Raad geoordeeld dat de bij het verzoek van 10 mei 2013 naar voren gebrachte feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest in de procedure die tot de uitspraak van 29 juli 2010 heeft geleid, dan wel in die procedure aan de orde hadden kunnen worden gesteld. Daarom zijn deze feiten en omstandigheden niet aangemerkt als feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor herziening van de onherroepelijk geworden uitspraak en is het verzoek van 10 mei 2013 afgewezen. Na de genoemde uitspraak van 11 december 2014 is de
onder 2.3 en 2.4 vermelde vaste rechtspraak gevormd. In de uitspraak van 10 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4299, is geoordeeld dat het verzoek om herziening van 1 oktober 2015 onredelijk laat is ingediend. Dat verzoek is dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
2.6.
De Raad heeft geen aanleiding over het hier aan de orde zijnde verzoek anders te oordelen. Nu gesteld noch gebleken is dat verzoekster pas minder dan een jaar vóór de datum van indiening van het herzieningsverzoek bekend is geworden met de daaraan ten grondslag gelegde gegevens en de oorspronkelijke uitspraak dateert van meer dan een jaar vóór de datum van het herzieningsverzoek, moet wederom worden geoordeeld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
2.7.
Uit 2.3 tot en met 2.6 volgt dat het herzieningsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
2.8.
Het voorgaande betekent dat de Raad aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om herziening niet toekomt. Hierbij herhaalt de Raad nog maar eens dat hij al meermalen heeft uitgesproken dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheden, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel

HD