ECLI:NL:CRVB:2016:4299

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2016
Publicatiedatum
10 november 2016
Zaaknummer
15/6715 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om herziening van een eerdere uitspraak in bestuursrechtelijke context met betrekking tot ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 29 juli 2010. Het verzoek om herziening is ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Parramore, advocaat. De zaak betreft een ontslag dat aan verzoekster is verleend op grond van gewichtige redenen, en het verzoek om herziening is gebaseerd op het feit dat de Stichting Sirius, de werkgever van verzoekster, heeft nagelaten een assessment aan te vragen bij een erkende lerarenopleiding, zoals vereist.

De Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend, aangezien het verzoek in essentie een herhaling is van een eerder verzoek om herziening dat in 2013 werd ingediend. De Raad heeft in eerdere uitspraken, waaronder die van 11 december 2014, geoordeeld dat de feiten en omstandigheden die verzoekster aanvoert, al eerder aan de orde zijn geweest en niet als nieuwe feiten kunnen worden aangemerkt.

De Raad heeft geconcludeerd dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het verzoek niet binnen een redelijke termijn is ingediend. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/6715 AW
Datum uitspraak: 10 november 2016
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juli 2010, 09/375 AW
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)
de Stichting Sirius (Openbaar Primair Onderwijs Amsterdam Zuidoost) (stichting)
PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. M.E.F. Parramore, advocaat, verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 29 juli 2010, 09/375 AW, ECLI:NL:CRVB:2010:BN3495.
De stichting heeft een reactie op het verzoek ingezonden.
Verzoekster en de stichting hebben schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij zijn uitspraak van 29 juli 2010 heeft de Raad zowel de beoordeling van het functioneren van verzoekster als het aan verzoekster met ingang van 1 augustus 2007 om redenen van gewichtige aard verleende ontslag in stand gelaten.
1.2.
Verzoekster heeft aan haar verzoek om herziening ten grondslag gelegd dat de stichting heeft nagalaten om, zoals is vereist, een assessment aan te vragen bij een erkende lerarenopleiding.
2. De Raad oordeelt als volgt.
2.1.
Het verzoek om herziening heeft betrekking op een uitspraak van vóór de op 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) waarbij wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet zijn aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft dan, in verbinding met artikel 21 van de Beroepswet, artikel 8:88 van de Awb (in plaats van het huidige artikel 8:119 van de Awb) van toepassing op het verzoek om herziening.
2.2.
Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren ze bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraken van 20 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1055, en 2 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1702) geldt dat van degene die herziening vraagt van een uitspraak mag worden verlangd dat hij niet onredelijk lang wacht met de indiening van dat verzoek. Een onredelijk laat ingediend verzoek om herziening moet niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.4.
Een verzoek om herziening als hier aan de orde wordt in de regel geacht onredelijk laat te zijn ingediend, indien het verzoek is ingediend meer dan een jaar nadat de indiener bekend is geworden met de daarin gestelde nieuwe feiten of omstandigheden dan wel, indien geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld, na de openbaarmaking van de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht.
2.5.
Wat verzoekster heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat verzoekster aan haar eerdere verzoek om herziening van 10 mei 2013 ten grondslag heeft gelegd. Bij uitspraak van 11 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4154, heeft de Raad geoordeeld dat de bij het verzoek van 10 mei 2013 naar voren gebrachte feiten en omstandigheden aan de orde zijn geweest in de procedure die tot de uitspraak van 29 juli 2010 heeft geleid, dan wel in die procedure aan de orde hadden kunnen worden gesteld. Daarom zijn deze feiten en omstandigheden niet aangemerkt als feiten of omstandigheden die aanleiding zijn voor herziening van de onherroepelijk geworden uitspraak en is het verzoek van 10 mei 2013 afgewezen. Na de genoemde uitspraak van 11 december 2014 is de onder 2.3 vermelde vaste rechtspraak van de Raad gevormd. Gelet op een en ander wordt geoordeeld dat het nu aan de orde verzoek om herziening onredelijk laat is ingediend.
2.6.
Uit 2.1 tot en met 2.5 volgt dat het verzoek om herziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2016.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) P.W.J. Hospel

HD